‘Vertrokken vanuit Parijs op vrijdag 21 juni 1895 om 5:25 vanaf de Porte Maillot, waar meneer Haufert, de tijdwaarnemer van de bond, ons het startsignaal had gegeven. Daarna dwars door het Bois de Boulogne naar Versailles. Het was koud, de vochtige kou die de ochtenden in juni kenmerkt, die je doet zoeken naar een dunne jas en die je handen bevriest; maar we waren vol kracht, voorzien van voldoende goede adviezen en heel veel energie en zo begonnen Richard en ik op de tandem – en onze trainer Louis Lambert op een fiets naast ons – aan onze lange recordreis van Parijs naar Agen.’

(Henri Pepin, De Paris à Agen, 1897)

Henri PépinIk schreef eens dat Maurice Brocco de eerste knecht in het moderne wielrennen was.
Dat was niet waar.
Of tenminste: niet de volledige waarheid.

Als Maurice Brocco de eerste knecht in het moderne wielrennen was, dan waren Jean Dargassies en Henri Gauban knechten avant la lettre. Personal assistents uit de oertijd van de fiets.

De zon heeft de slaap nog in de ogen als op 8 juli 1907 in het centrum van Parijs 112 mannen zich om half zes ’s ochtends klaarmaken om te beginnen aan wat de vierde Tour de France moet worden.

Het is kalm, bijna stilletjes bij de start. De mannen zijn gespannen, de beproeving werpt zijn schaduw vooruit.

Er is een uitzondering, een man van middelbare leeftijd in koerskledij, een jongensachtige type dat hardop lacht, grappen maakt en met z’n lichtzinnigheid en z’n chique kleren indruk tracht te maken op een mademoiselle langs de kant. Op zijn rug draagt hij startnummer 59, op zijn bagage staat “Pepin de Gontaud”.

Op de paar foto’s die van hem bewaard zijn gebleven, vertoont Henri Pepin opvallende gelijkenissen met een jonge, afgetrainde Oscar Wilde. Zelfde plusfours, zelfde zichtbaar prijzige colberts.

Ergens klinkt een schot. Het startschot, het begin van wat een helse Tour moet worden. Als de andere renners al lang en breed op weg zijn, neemt Henri Pepin zijn hoed af voor de hem omringende dames, klautert op zijn fiets en zegt tegen zijn twee persoonlijke knechten Dargassies en Gauban: ‘Laten we gaan. Maar onthoud: we hebben de tijd.’

Henri Pepin heeft al eens eerder aan de start gestaan van de Tour, in 1905, maar toen hield hij het al in de vijfde etappe voor gezien, toen de karavaan in de buurt van Gontaud kwam, het dorpje waar hij de rest van het jaar het leven leefde van een herenboer.

De herinneringen aan die paar dagen pijnigen hem nog regelmatig, maar ditmaal zal hij het anders aanpakken. Ruim van tevoren heeft hij Dargassies (“De smid van Forgerolles”) en Gauban gevraagd om hem – tegen ruime vergoeding – een hele Tour lang te begeleiden. Tijd, punten en roem laten hem koud; Henri Pepin uit Gontaud wordt bereden door de liefde van de lange afstand en bij de ware uitputtingsslag is het wedstrijdelement niet meer dan een onnodige afleiding.

Die eerste dag rijden de renners over een bescheiden 272 kilometer van Parijs naar Roubaix. ’s Avonds, als de renners uitgeput een herberg opzoeken, zitten Pepin, Dargassies en Gauban uitgebreid te dineren in het beste restaurant van de streek.

Een dag later komt het toeristentrio twaalf uur en twintig minuten na etappewinnaar Emile Georget de uitgestorven straten van finishplaats Metz binnengepeddeld. Juryleden ergeren zich, maar kunnen niets doen: er is besloten dat het dit jaar in de Tour niet om tijd draait, maar om punten.

Als het niet om tijd gaat, is het lastig buiten tijd aankomen.

Naarmate de dagen vorderen, groeit ook de aantrekkingskracht van Pepin en zijn knechten op de mensen langs de weg. De toeschouwers wachten uren op de passage van de drie, ze zingen ze toe en Henri Pepin zingt opgewekt mee. Wanneer het verhaal van Teychenne bekend wordt, gaat de populariteit van Pepin helemaal door het dak.

Dat verhaal doet als volgt de ronde: tijdens een van de etappes treft het trio een renner aan in een greppel langs het parkoers. Het is nummer 76, Teychenne, die te weinig gegeten heeft en nu als een gerafeld washandje in een drooggevallen sloot ligt te wachten tot het licht definitief uitgaat.

‘Lameligge,’ stamelt Teychenne, als Pepin het bevel geeft te stoppen. ‘Kanniemeer.’
‘Onzin,’ zegt Pepin en hij beveelt zijn knechten de man uit de greppel te halen.
Zo wordt het trio een kwartet en Henri Pepin een symbool voor kameraadschap in de koers.

Hoe kalmpjes aan Pepin ook doet, zijn lijntje breekt ook dit jaar weer in de vijfde etappe. Ergens halverwege de monsterrit Lyon-Grenoble trekt hij zijn buidel, betaalt zijn knechten het beloofde bedrag en stapt in de trein naar huis.

Dargassies gaat met hem mee, Gauban rijdt voort, tot hij in de elfde etappe alsnog moet opgeven.

De liefde voor de langeafstand blijft tot zijn dood in Pepin branden. In 1897 schreef hij al eens een boekje over zijn fietstocht van Parijs naar Agen, een toertocht waar hij 57 uur en 45 minuten over deed. Later zou hij zelfs per fiets Europa doorkruisen en in 1914 nam hij nog een derde keer deel aan de Tour. Alleen, dit keer.

In de eerste etappe stapt Henri Pepin de Gontaud in stilte af. Later dat jaar sterft hij aan de gevolgen van wat tegenwoordig bekendstaat als ‘een sporthart’.

De lange afstanden hebben de uitvinder van het ploegenspel definitief genekt.

‘De bomen trokken aan ons voorbij met een nooit geziene vaart, een koortsachtig enthousiasme vulde onze aderen, we tilden onze tandem bijna op door de kracht van ons duwen, de wielrenners die ons begeleidden konden ons niet volgen, terwijl zij toch nog fris waren, en dolblij wuifden we naar hen vanaf de top van de heuvel van de Kleine Zusjes, in Agen, die verre stad waar we zo naar hadden verlangd. Een schitterende dame overhandigde ons de bloemen en in een wervelwind van stof arriveerden we op de Gravier-wielerbaan, tussen al die mensen die zich daar hadden verzameld om naar de wedstrijden te kijken en ons toe te juichen.
Heel Agen was er.’

(Henri Pepin, De Paris à Agen, 1897)

 

Frank Heinen