Roy SentjensRoy Sentjens (15 december 1980)

De wekker gaat. Roy Sentjens klimt uit bed, doucht zich en kleedt zich vlug aan. Tussen de gordijnen door valt zonlicht naar binnen. Buiten wordt een vrolijke zomerdag aangekondigd.

Roy Sentjens klimt in zijn auto en rijdt de straat uit.
Van Lommel naar Barcelona.
Zo’n 1.500 kilometer.

Het plan heeft al een tijd liggen rijpen, als goede wijn die je niet onmiddellijk dient te ontkurken, maar even op de plank moet laten liggen. Zo gaat dat, met grote plannen, die moet je even met rust laten alvorens ze tot uitvoer te brengen.

Zelfs als het plan eigenlijk niet meer is dan het slechtste idee dat je ooit had.

Er is geen plek meer in zijn gedachten voor iets anders dan dit plan. Het geeft hem de illusie dat hij met een schone lei kan beginnen, dat hij voor één keer meer brokken moet maken om het verleden uit te wissen. Wie zijn kamer opruimt, moet eerst rommel maken.

Het idee dat hij in staat zal blijken zijn verleden uit te wissen, blijft hem bezighouden, 1.500 kilometer lang.

Roy Sentjens rijdt alleen, dwars door Frankrijk. Zijn gedachten keren terug naar die keer dat hij ook alleen reed, op die betonbaan richting Kuurne.

Steenkoud was het, die dag. Het begon al te schemeren.

En hij won, hij was zó veel sterker dan de anderen. Hij had ervoor geleefd, hij was een monnik geweest, het woord ‘winnen’ stond een winter lang in zijn geheugen geëtst.
Alsof hij ooit zou vergeten waar het om ging.

Hij was het grote talent, een van de grote drie, samen met Gert Steegmans en Tom Boonen. Winnaar van de Ronde van Vlaanderen voor beloften, ‘veelwinnaar’.

In zijn benen bevond zich de toekomst van het Vlaamse wielrennen, toekomst waar hij met een paar machtige kilometers op die februarizondag in één klap heden van wist te maken.

Hij denkt aan die ene keer, toen hij elf was, toen alles nog moest beginnen. Toen zijn vader, ex-renner, een wedstrijd reed bij de cyclosportieven.

Zijn vader won. Roy stond aan de finish en staarde naar de opwinding en het geluk dat met winnen gepaard ging. Geluk dat hij ook wilde leren kennen.

Hij kreeg een racefietsje, een gele Rossin. Blinkende buizen in het zomerlicht. Diezelfde middag reed hij er de hele buurt mee rond, om zijn vriendjes de ogen uit te steken met zijn glinsterende bezit.

Met die fiets won hij de tweede wedstrijd waaraan hij deelnam. Het geluk van de zege hoefde hij nu niet met zijn vader te delen, het was van hem, helemaal alleen van hem.

Daar, toen, in Kuurne, dat was eigenlijk meer een eindpunt geweest dan een begin. Het eindpunt van wat met die gele Rossin begonnen was, van jaren van maniakale trainingen en talloze zeges in de schaduw van het échte wielrennen, van het gevecht tegen de overmacht van de Italiaanse beloften en de euforische nacht zonder slaap toen Rabobank hem net een contract aangeboden had.

Er restte nog één ding, in Kuurne, en dat was een topper worden. Een formaliteit, niet meer dan dat. Wie gelukkig getrouwd is, liefhebbende ouders heeft, een pracht van een zoon en talloze fans, die heeft weinig andere keus dan een topper te worden.

Roy Sentjens heeft altijd veel nagedacht. Over verwachtingen – die van hemzelf en die van anderen. Over wedstrijden, die hij niet won. Over de pech die als een schaduw over het geluk van het begin gevallen was.

Hij denkt aan Qatar, waar hij reed in 2005. Opeens, na dagen in de droge woestijnhitte, voelde hij iets tintelen in zijn handen. En daarna in zijn voeten.

De tintelingen hielden niet meer op.

Ze werden alleen maar tinteliger.
De dokter zag er niets ernstigs in. Gewoon iets met de doorbloeding, dat is alles.
Maar Roy weet wanneer het mis is. Het is tenslotte zijn lichaam.

En nu was het echt mis.
Op Zaventem werd hij afgehaald door vrouw en kind. Hij kon zijn zoontje niet meer van de grond tillen.
De tintelingen waren overgaan in gevoelloosheid.
Verlamming.

Roy bleek te lijden aan de ziekte van Guillain-Barré. Er was weliswaar goede hoop op herstel, zei een andere dokter, maar professioneel fietsen… Nee, dat toch waarschijnlijk nooit meer.

In een ziekenhuis stopten ze naalden in zijn been.
Lopen ging toen al niet meer.
Roy denkt aan de revalidatie die volgde. Aan de dagen dat hij het niet meer wist, dat hij er niet meer in geloofde. Aan de tintelingen die hij nog altijd voelde, maar die hij verzweeg, omdat hij niet meer als ziek bekend wilde staan.

Roy Sentjens rijdt Barcelona binnen. Waarom is hij hier? Omdat in zijn zieke lichaam nog altijd de geest van een toprenner woont? Omdat zijn vrouw en hij niet langer…? Omdat hij een nieuw huis heeft, waar een hypotheek op rust? Omdat zijn ploeg er aan het eind van het seizoen mee ophoudt?

Om al die dingen een beetje.

Hij weet waar hij moet zijn, adressen met Spaanse epotheken worden in het peloton uitgewisseld als recepten op de Libelle Zomerweek.

Bij de tweede is het al raak.
Zes ampullen van vierduizend eenheden alstublieft.
Alstublieft, meneer.
En dan dat hele stuk terug naar Lommel. En weer is hij alleen met zijn herinneringen.

De positieve test volgt niet veel later. Roy zegt: ‘Ik begrijp niet wat er aan de hand is. Ik heb niets mispeuterd. Ik ben onschuldig. Ik sta perplex.’ Vier keer dezelfde leugen, in steeds andere woorden. Roy is nog altijd een échte wielrenner.

Hij wordt de Vuelta uitgegooid, de ploeg uitgegooid, het wielrennen uitgegooid. Hij mag niet meer meedoen, zo gaat dat.

Het duurt twee dagen. Hij is te lang alleen met de waarheid geweest om de leugen langer te kunnen verdragen. Er volgt een groots mea culpa op zijn eigen website, een afscheid en een aanklacht.

Hij zal zich voortaan alleen nog bezighouden met de organisatie van evenementen.

Frank Heinen