Carlo TononCarlo Tonon (25 maart 1955 – 17 juni 1996)

Het is eind juni 1984. Voor Davide Boifava zijn dit de dagen van voorbereiding. Davide is ploegleider bij de Carrera-wielerploeg, en de Tour de France staat op het punt van beginnen. Hij verheugt zich, het team met de nepspijkerbroekjes zal in Frankrijk maar liefst drie kopmannen tellen: Guido Bontempi voor de sprints en Roberto Visentini en Giovanni Battaglin voor het eindklassement.

Twee dagen vóór de start krijgt Davide telefoon. De telefoon is in het leven van een ploegleider altijd de brenger van het slechte nieuws. Zo ook nu: sprinter Guido Bontempi is gehavend uit een valpartij gekomen en zal niet fit zijn voor zaterdag.

Nog diezelfde dag wordt Carlo Tonon opgeroepen om zijn tweede Tour te rijden. Carlo is dan al 29 jaar, en toch pas drie jaar prof. Hij werd het toen hij er al lang niet meer op gerekend had.

Alles wat hij nu nog pakt, is meegenomen.
De Tour is de mooist denkbare meevaller.
Hij mag Visentini en Battaglin gaan bijstaan in de Tour.

Zijn hernieuwde kennismaking met de wereldtop valt hem niet mee: hij, die zichzelf lang als klimmer heeft beschouwd, moet de voorsten laten gaan zodra de weg begint te stijgen. Hij doet zijn werk zo goed en zo kwaad als het gaat, maar dag na dag eindigt hij in de achterhoede, in groepen vol renners die zich al lang geleden hebben neergelegd bij het feit dat zij nooit een bergetappe zullen winnen.

Op Alpe d’Huez wordt hij 104e, een dag later, op La Plagne, is hij nummer 120 aan de finish.

Weer een dag later: de 19e etappe. De rit gaat over zes reuzen van cols, eindigend met de gruwelijke Joux-Plane. De streep ligt vandaag in het dal, in Morzine. Ook vandaag moet hij de eersten al snel laten gaan. En weer raakt hij verzeild in een groepje in de achterhoede, vol jongens die hij kent van de vorige dagen. Gezamenlijk bedwingen zij de cols, ze spreken elkaar moed in. Parijs is niet ver meer.

Na de beklimming van de Joux-Plane duiken Carlo en de zijnen de afdaling in, richting Morzine. En dan, halverwege, gaat alles mis.

Na een bocht ziet Carlo plotseling een wielertoerist in zijn baan opduiken. De man, een Zwitser, is bezig aan zijn eigen wedstrijd en beklimt de Joux-Plane in tegengestelde richting.

Waarom hij dat doet, weet niemand.
Waarom niemand hem tegenhoudt, ook niet.
Carlo Tonon kan de man onmogelijk nog ontwijken.

Als de stofwolken in de berglucht zijn opgelost, zijn alle renners weer vertrokken. Alle renners, op twee na. De Zwitser en Carlo liggen op het asfalt als speelgoedpoppetjes die door een verveeld kind zijn weggegooid.

De Italiaan wordt ter plekke behandeld, hij is buiten bewustzijn en wordt met de traumahelikopter naar het ziekenhuis van Annecy vervoerd.

De volgende dag arriveert zijn vrouw, Carmen. Zij ziet haar man bewegingloos in het witte ziekenhuisbed liggen. Ze spreekt tegen hem, in de hoop dat hij luistert, maar Carlo Tonon zwijgt in alle talen. De doktoren proberen haar moed in te spreken, maar ook zij weten niet of de jongen in het bed, de jongen met zijn drievoudige schedelbasisfractuur ooit nog bij kennis zal komen.

Carmen waakt aan zijn bed, wachtend op het moment dat haar man zijn ogen opent en ze elkaar eindelijk weer kunnen zien. In haar hart strijden hoop en realiteitszin. De hoop wint op alle fronten.

Pas als hij terug is in Italië, in een kliniek in Verona, opent hij voor het eerst weer zijn ogen. De rechterkant van zijn lichaam is verlamd en spreken gaat moeilijk.
Maar hij leeft nog.

Veel van Carlo’s kwetsuren genazen, behalve een klein spraakgebrek. En zijn geest, die werd ook nooit meer helemaal de oude.

Hij procedeerde eindeloos tegen de Zwitserse zot met zijn racefiets en tegen de Tourorganisatie. Hij zou de strijd winnen, maar de fooi die hij als schadevergoeding kreeg, kon het verdriet onmogelijk verzachten.

Verder, steeds verder zou hij zich uit het openbare leven terugtrekken. De wielerwereld hoorde nooit meer wat van hem en hij hoorde nooit meer wat van de wielerwereld. In het leven van Tonon werd het hoe langer hoe stiller.

Op 17 juni 1996 trad de stilte voorgoed in. Op die dag hing hij zich op, in een schuur aan de oever van het riviertje de Piave.

Ene Berrie Kolmans schreef een lied voor hem. De laatste strofe luidt als volgt: ‘Ze zeggen dat zijn lief forellen / kweekt, dat hun zoon haar om / een racefiets smeekt. Ze zeggen het / maar ik ken alleen de moraal van / dit droevig lied. Wie buiten bereik / van de camera’s valt, die is gezien / tussen La Plagne en Morzine.’

Twaalf jaar na zijn val gaf Carlo Tonon de strijd voorgoed op.

Frank Heinen