Mikel ZarrabeitiaMikel Zarrabeitia

Het was rotweer in Abadino, al sinds ver voor de jaarwisseling woeien de regenflarden langs de ruiten van de cafés rond het dorpsplein. Het was eigenlijk al zo sinds Mikel Zarrabeitia, de held van het dorp, zijn afscheid had afgekondigd. En toen was het nog niet eens Kerst.

Nat en koud. Baskisch weertje.

Op de ochtend van de vierde januari, een zondag, begon de zaak op te klaren. De wind joeg de wolken uiteen en sloeg wakken in het grijze dek dat nu al weken bezig was de zon tegen te houden. Langzaam droogden de keitjes van het dorpsplein op.

Op andere zondagen zou het nu uitgestorven zijn in Abadino. Maar niet 4 januari 2004: het plein vulde zich met een peloton van 200 mannen en vrouwen op racefietsen, dik ingepakt tegen de wind die met deze temperaturen de virussen zó je lijf in blies.

Ze waren er allemaal: de mannen uit de buurt, die hier in hun pakjes vol vloekende, door sponsors en subsponsors vereiste kleurencombinaties langs flitsten, trainend voor weet ik veel welke koers, losrijdend of zichzelf juist tot het maximale uitwringend.

Pedro Horillo was er, Igor Gonzalez de Galdeano, Francisco Guttierez, Ruben Gorospe, Mikel Pradera, Isidro Nozal, Bingen Fernandez, Abraham Olano, David en Unai Etxebarria. Allemaal voor die jongen die ergens vooraan stond, in de Once-kledij die hij hierna nooit meer zou dragen. Verlegen keek Mikel Zarrabeitia om zich heen, naar al die mannen die hier stonden te vernikkelen ter meerdere eer en glorie van hém. Van de knecht.

Hij praatte even met Josbea Beloki, die er in zijn burgerkleren tussen stond. Fietsen lukte hem nog niet, maar dit wilde Joseba niet missen. Niemand wilde dit missen, dit eerbewijs aan de man die altijd in hun schaduw had gestaan.

Het had er ook heel anders uit kunnen zien, voor Mikel Zarrabeitia. Zijn erelijst, bedoel ik, dat lijstje dat de glorie van het verleden ademt. Knechten hebben zelden een erelijst, domestiques doen niet aan glorie. Als de kopman wint, winnen zij ook, maar niemand die zich dat herinnert.

Nauwelijks 22 is Mikel Zarrabeitia, neo-prof, als hij de Ronde van Rioja op zijn naam schrijft. En dat terwijl hij helemaal geen wielrenner wilde worden. Maar zijn oudere broer Inigo fietst, en zijn andere broer is bevriend met een kleine jongen van de overkant, ene David Etxebarria Alkorta. David fietst fanatiek en hij is het die Mikel warm maakt voor de sport.

Hij blijkt een aangeboren klimtalent te beschikken, zijn ledematen bezitten het juiste soepstengelgehalte en zijn longen bieden plaats aan meer liters zuurstof dan die van de gemiddelde mens. Nog voor hij het zelf weet, heeft zijn lichaam al voor hem besloten: Mikel wordt wielrenner.

Het hoogtepunt volgt in de Ronde van Spanje van 1994. 24 is hij, een stijlvolle klimmer met lange haren die onder zijn ONCE-petje wapperen als de renners achteraan het peloton dat hij in die ronde zijn wil oplegt. Alleen Tony Rominger blijft buiten zijn bereik, maar Mikel is wel rapper dan Perico Delgado, de man in wiens dienst hij rijd en tevens de man wiens erfenis hij in die weken opeist als een oudste zoon moeders antieken klokje.

Het blijkt een eenmalig hoogtepunt. Blessures volgen elkaar sneller op dan eerste plaatsen: met name de hernia die hem bijna een jaar lang aan bed gekluisterd houdt, maakt hem depressief, en nederig.

Wanneer hij terugkeert in het peloton, rijden de anderen opeens sneller dan hij. Misschien rijdt hij wel langzamer, Mikel weet het niet.

Mikel wordt knecht, omdat in het verleden behaalde resultaten in de wielersport geen garanties voor de toekomst bieden.

Ereplaatsen volgen er nog genoeg, met name in Parijs-Nice, zijn favoriete koers. Maar bekendheid in de grote ronden krijgt hij als helper, helper van de kopmannen waarvan hij er zelf een had kunnen zijn. In de Vuelta van ’99 sleept hij zijn kopman Olano bijna letterlijk naar de top van de Angliru, die dan nog onbekende muur ergens in het niemandsland van de Asturias.

Een jaar later, Mikel rijdt inmiddels in dienst van zijn streekgenoot Gonzalez de Galdeano, gaat het weer mis. Het is de elfde etappe, Mikel staat die ochtend nog zevende in het klassement. In zijn hoofd neemt de hoop langzaam de vorm van ambitie aan, wie weet kan hij weer… Wie weet.

In de beklimming van de Alto de la Rabassa merkt Mikel dat er iets aanloopt bij zijn achterwiel. Wanneer de afdaling wordt ingezet, raakt hij achterop. Het blijkt zijn rem te zijn, bij iedere omwenteling schuren de blokjes zachtjes langs de tube.

Hij gaat verzitten, leunt naar achter op zijn zadel en probeert op de tast de remblokjes weer in het gareel te duwen. Zijn wijsvinger mist het blokje en komt tussen de spaken, die met tachtig kilometer per uur als op hol geslagen slagersmessen rondzoeven.
Een seconde later is van de rechterwijsvinger van Mikel Zarrabeitia niets meer over.
Hij valt, kijkt naar de plek waar net nog een vinger zat en valt flauw.
Zarrabeitia wordt vervoerd naar een kliniek in Zaragoza, gespecialiseerd in freak accidents.

Er wordt gevreesd voor zijn loopbaan, maar Zarrabeitia keert terug, rijdt nog een paar uitstekende seizoenen in dienst van anderen, totdat de blindenbank ONCE in 2003 de sponsoring stopzet. Manolo Saiz vindt een nieuwe geldschieter – Liberty Seguros – maar voor Mikel Zarrabeitia is daar geen plek meer. Ook bij Brioches La Boulangere, de nieuwe ploeg van zijn vriend Beloki, hoeven ze niet nóg een Spanjaard.

En daarom houdt Mikel de eer aan zichzelf.

Terwijl de lucht verder opklaarde, reden de 200 vrienden van Zarrabeitia door de buurt die ze zo goed kenden. Vooraan de leden van zijn fanclub, zij kenden immers de weg. Het pleziertochtje duurde nauwelijks 25 kilometer. Bij terugkomst werden ze opgewacht door dansers die met vlaggen en zwaarden een traditionele Baskische dans uitvoerden.

Toen de dansers uitgedanst waren en het applaus verstomd, zetten de deelnemers aan de race hun fietsen tegen de muren van omringende huizen, verwijderden hun voorwielen en stelden zich op in een erehaag. Ieder hield zijn wiel omhoog en de bescheiden Mikel, die arme bescheiden Mikel moest eronderdoor.

Gejoel.

Op het podium trof hij Mikel Pradera en David Etxebarria, vrienden van lang, lang geleden die ook na jaren in het peloton nog altijd zijn vrienden waren. Pradera hield een picknickmand in zijn hand, en hakkelde wat lieve woorden, terwijl David op zijn tenen stond om hem te souffleren.

‘Mikel, dit is alles wat je, eeuh, nodig hebt voor, eeuhh, je nieuwe leven.’
Mikel slikte. En slikte. En slikte nog eens.
In de picknickmand zat een wandelstok, een paar handboeken over wandelen en trekking, een badhanddoek en een hele kekke zwembroek.
Veel te kek voor Mikel Zarrabeitia eigenlijk, die zwembroek.

Mikel kreeg het woord, het laatste woord van de dag. Iedereen op het plein zweeg, keek naar hem zoals het grote publiek tien jaar eerder naar hem had gekeken. Vol verwachting.
Hij zweeg.
Het plein zweeg.
Honderden herinneringen sprintten door zijn hoofd als renners over de Champs Elysées. Al die uren op de fiets, al die opofferingen… Voorbij.
Achter de rug, zou je kunnen zeggen als het niet zo wrang klonk.

‘Tot een volgende keer,’ stamelde hij en struikelde van het podium. Thuis wachtte zijn vrouw, en zijn zoon Ibai. Vanaf nu knechtte hij voor hen.

Frank Heinen