Toen de kapper zijn mooie, dikke haar afschoor, huilde hij. Zijn vrouw, die zijn hand vasthield, ook. De eerste chemokuur in een serie van 6 zat erop en zijn haar zou hij toch wel kwijtraken. Voor het eerst in de drie weken die na het begin van de kuur en de dodelijke diagnose waren verstreken, voelde hij zich ziek, moe, misselijk en verdrietig. Hij kon nog steeds niet begrijpen dat hij kanker had. Een jonge man, 37 oud , in de kracht van zijn leven. Twee lieve kinderen, een fantastische vrouw en een mooie baan.

Zomaar uit het niets was hij ziek. Op aandringen van anderen liet hij bloed prikken (hij was al weken moe en had een opvallend bleek gezicht) en een paar uur later hing de huisarts al aan de lijn. Acute leukemie. De behandeling zou zo snel mogelijk beginnen; hij had bijna geen tijd om alles te regelen. In het kennismakingsgesprek met de afdeling oncologie werden de gebruikelijke zaken besproken: uitleg over de kuren, praktische zaken over het ziekenhuisverblijf. Dé vraag bleef als een onheilspellende wolk tussen hem en de behandelend arts inhangen. Het antwoord maakte duidelijk hoe slecht zijn situatie was: 50% kans, moeilijk te zeggen.

Toen hij na zijn tweede kuur doodziek in foetushouding zijn misselijkheid weg lag te puffen en zich realiseerde dat de kans dat hij dood zou gaan levensgroot aanwezig was, werd het hem allemaal teveel. Waar deed hij het allemaal voor. Waarom zou hij vechten, het had toch geen zin; hij was ten dode opgeschreven.

Hij keek de kamer rond waarin hij nu al twee weken lag. Een steriele ruimte. Door de kuren was zijn weerstand afgebroken en contact met de bacterierijke buitenwereld zou dodelijk kunnen zijn. Zijn twee kinderen zag hij alleen door het glas in de grote deur voor zijn kamer. Twee en vier jaar oud waren ze en ze begrepen niet echt wat er aan de hand was. Hij wilde ze plat knuffelen, ze vasthouden, hun geur opsnuiven, maar het glas stond een liefdevolle aanraking in de weg. Zijn hand tegen hun wang, maar wel met twee millimeter glas ertussen.

Langzaam zakte hij weg. Apathisch onderging hij alle ellende. Hij had zijn geloof in een goede afloop verloren. Hij zou zijn kinderen nooit groot zien worden, zijn lieve vrouw zou er alleen voor komen te staan. Na de apathie kwam het verdriet en langzaam kwijnde hij weg in diepe ellende.

En plots was het daar: een nieuw boek op het metalen ladekastje naast zijn bed. Het was ‘Door de pijngrens’ van Lance Armstrong en S. Jenkins. Hij had het een paar weken eerder gekregen, maar had het achteloos weggelegd. Hij had er wel eens over gehoord; de wielrenner die kanker kreeg, bijna dood ging en uiteindelijk de Tour de France won. Hij had er nooit iets mee gehad, die Amerikaanse maakbaarheid van het leven. De opvatting dat je je eigen geluk zelf in de hand had, mits je maar hard genoeg werkte en je best deed.

Hij wist niet waarom hij aan het boek begon, maar al snel werd hij gegrepen door de vechtlust, de bijna heroïsche strijd van een jonge succesvolle wielrenner. Oorlogstaal.  De kwaadaardige cellen die zijn lichaam verwoestten, moesten het veld ruimen. Geen twijfel mogelijk. Het boek maakte iets in hem los, gaf hem een stevige duw om het gevecht aan te gaan. Lance Armstrong werd zijn baken van hoop en ‘Door de pijngrens’ zijn Bijbel.

Twee jaar later was hij genezen. Nog steeds waren er zenuwslopende controles en altijd bleef er die angst, maar over het algemeen ging het goed met hem. Hij was na zijn kuren, net als Lance Armstrong, op de fiets gestapt en van het een kwam het ander. Hij kocht een racefiets, deed mee aan de ‘Ride for the Roses’ en fietste voor Alpe d’HuZes 6 keer de Nederlandse Berg op. Hij droeg een geel Livestrongbandje om zijn rechterpols. Lance Armstrong was zijn icoon en hij was hem dankbaar voor de hoop die hij door hem gekregen had.

En toen werd het oktober 2012. Het gonsde al langer, maar de geluiden werden steeds sterker en concreter. Het USADA rapport was onverbiddelijk. Armstrong werd neergezet als de grootste manipulator en bedrieger uit de sportgeschiedenis en hij wist niet wat hij ervan moest denken. Gedachten die alle kanten opgeslingerd werden. Als het echt waar was, dan. Maar toch, hij kon nooit vergeten welke impact het verhaal van Lance Armstrong had op zijn leven en op dat van vele andere kankerpatiënten.

Wat hem het meest verwarde in al die discussies en collectieve verontwaardiging was het verwijt dat Armstrong zijn liefdadigheidswerk enkel en alleen had gebruikt om zijn dopingpraktijken te verbloemen. Liefdadigheid als maskeringsmiddel. Was hij misbruikt, samen met talloze anderen? Maar toch, ondanks de vernietigende kritieken kon hij zich dat niet voorstellen. Hoe hij zich ooit voelde, zo voelde Armstrong zich ook. Doodziek, kotsend van de chemokuren, een kaal hoofd en diepe, diepe ellende. Armstrong wist hoe het was om kanker te hebben en te leven met de dood in  je nek.

Al die meningen, al die oordelen. Hij wist het niet meer.

Joost-Jan Kool