We gingen kippenvoer halen bij Henk van Dieren in Hei-en Boeicop en ik mocht rijden hoewel ik nog helemaal geen rijbewijs had. Volgens mijn vader was dat geen enkel probleem omdat niemand dat van de buitenkant kon zien, zeker niet als ik gewoon rustig aan deed. ‘Schakelen moet in een vloeiende beweging, zonder kracht’ doceerde hij. ‘En voldoende gas geven, anders slaat de motor af’. Het was een mooie avond nog vroeg in het jaar. Sommige boeren hielden hun koeien al buiten in de nacht en langzaam verdwenen ze in de nevel die als een deken over de polder kroop. In de verte klonk het geluid van een trekker en een koe die hartverscheurend loeide. Op de autoradio werd gesproken over de invloed van de nieuwe Franse president Jacques Chirac op het Europese politieke klimaat. Mijn vader vertelde over vroeger, hoe hij altijd had moeten vechten voor zijn geluk en dat het vechten nooit leek te stoppen. Het voelde volwassen om zo met hem te praten.

In mijn achteruitkijkspiegel zag ik ze naderen: twee wielrenners in hetzelfde pak. Ik herkende het van de Ronde van Lexmond die een paar weken daarvoor verreden was. De een droeg een helm en de ander een petje waarvan de klep omhoogstak. Net voorbij de brug over de Achterwetering die de natuurlijke grens vormde tussen de gemeente Vianen en Zederik, waarin Hei-en Boeicop lag, sloten ze aan op de bumper van de auto. Aan hun knieën af te leiden, die ik net in de achteruitkijkspiegel kon zien, trapten ze in een heel hoog ritme. Af en toe hielden ze hun benen stil en lieten ze zich meevoeren in de stroming van de auto. Ze lachten en praatten voortdurend. Af en toe nam een van de twee een slok uit zijn bidon. ‘Rustig blijven rijden’, zei mijn vader. ‘En vooral geen gekke dingen doen’.

Eerder dat voorjaar hadden we naar de voorjaarsklassiekers gekeken en toen had ik het ook gezien; gevallen of geloste renners die met hun voorwiel op de bumper van een ploegleiderswagen teruggebracht werden naar de staart van het peloton. Het zag er gevaarlijk uit, maar de televisiecommentator zei dat het er gevaarlijker uitzag dan het daadwerkelijk was: ‘Die chauffeur van de wagen en de renners zijn zo op elkaar ingesteld, ze hebben zoveel ervaring, eigenlijk gaat het altijd goed’. Ik had geen ervaring, sterker nog, ik had helemaal geen rijbewijs. Ik mocht helemaal niet autorijden en stel je eens voor dat er iets mis zou gaan. Voor de zekerheid ging ik zachter rijden en de renners hielden steeds vaker hun benen stil.

We naderden de bebouwde kom van Hei-en Boeicop en waren bijna bij de plek waar op 8 december 1993 ons leven op zijn kop werd gezet. De dag die ervoor zorgde dat mijn vader nog altijd moest vechten voor zijn geluk. Iets wat overigens gold voor ons allemaal. Het was een ijskoude dag en zij werd gegrepen door een auto die weggleed in de lichte ronding van de weg. Er kwam een grote trekker met een opraapwagen op ons af en het leek net alsof die precies op dezelfde fatale plek de bocht uitvloog. De overeenkomst sneed mijn adem af, ik trapte op de rem en de renners sloegen met hun handen op het dak. Daarna reden ze voorbij de auto, vloekten, staken hun middelvinger op en spoten sportdrank op de voorruit.

Even later poetsten we zwijgend het raam. De koe loeide nog steeds, maar verder was het doodstil. De nevel trok steeds dichter en verstopte de koeien nu helemaal. In de verte stak de kerktoren van Hei-en Boeicop als een spriet uit een zee van mist. Ik rilde van de kou en van de schrik en wilde voorlopig geen auto meer rijden. Mijn vader stapte achter het stuur en reed verder richting Henk van Dieren waar we hoognodig kippenvoer moesten halen. Op de radio ging het nog altijd over Frankrijk en ik zei tegen mijn vader dat ik voorlopig niet aan een rijbewijs ging beginnen en misschien maar beter een racefiets zou kunnen kopen. Mijn vader zei dat er nog altijd een racefiets in de schuur hing en dat er waarschijnlijk niet veel van terecht zou komen.

Joost-Jan Kool