Voorpublicatie uit Bernard Hinault: de renner, zijn tegenstanders, zijn opvolgers. Met dank aan uitgeverij Nieuw Amsterdam.

Er was op de Champs-Élysées nog nooit zoiets vertoond als de finish van de Ronde van Frankrijk op 22 juli 1979. De eerste twee renners uit het klassement – Bernard Hinault en Joop Zoetemelk – reden de Champs op en neer als in een koppeltijdrit en sprintten uiteindelijk samen om de etappezege, met daarachter een totaal verbrokkeld peloton. ‘Een bizarre dag,’ noemde Paul Sherwen het. Hij kwam in de eerste achtervolgende groep als vijfde over de streep. Hinault sprintte sneller dan Zoetemelk en was daarmee na Merckx in 1974 de tweede winnaar van de Ronde sinds 1935 die ook de afsluitende rit in lijn won. Met zijn vierentwintig jaar werd hij de jongste tweevoudige Tourwinnaar aller tijden.

De laatste etappe van de Ronde van Frankrijk kent inmiddels zijn tradities en die zijn wijd en zijd bekend. Het algemeen klassement na de rit van de dag ervoor wordt beschouwd als definitief. De renners beginnen in een wandeltempo en verheugen zich op het naderende einde van drie weken zwaar werk. De ploeg van de geletruidrager draait als eerste het slotcircuit op en het peloton racet heen en weer in de ultieme demonstratiekoers, maar dan wel een waarin hard wordt gestreden om de sprintzege.

bernardhinaultbiografieIn 1979 was het pas de vijfde keer dat de Tour werd afgesloten op de Champs-Élysées, dus van een echte traditie kon je nog niet spreken. Toch was het hoe dan ook krankzinnig wat Hinault en Zoetemelk die dag lieten zien. Het had twee amateurs, in de meest positieve zin van het woord, niet misstaan. Hinault trok zich nooit veel aan van wat hoorde, en toen het duo dat de derde plaats in de eindstand betwistte – Hennie Kuiper en Joaquim Agostinho – al vroeg ten strijde trok, wilde hij wel meedoen aan dat spel. Zoetemelk had op zijn beurt zijn ploeggenoten laten weten dat hij Hinault zou aanvallen op elk van de kleine klimmetjes waar het begin van de etappe mee bezaaid lag. ‘Wedstrijdje doen,’ noemt Hinault het, koersen als spel. ‘Iemand moet voor een bordje zijn gaan sprinten en toen kreeg Hinault de pest in, legde de zweep erover en scheurde als een idioot door de Chevreusevallei,’ staat Sherwen nog bij. Voor een bordje sprinten – hebben we dat niet allemaal gedaan toen we als kind op de fiets zaten?

‘Het was een ongelooflijk gezicht: twee mannetjes op de fiets op die enorm brede laan,’ zei Hinault tegen me. De vlucht kwam tot stand, legde hij uit, omdat ‘Agostinho en Kuiper op elk heuveltje aanvielen, om de beurt. Op de Côte de l’Homme Mort kwam ik uit het zadel en spoot ik weg. Bovenaan heb je een rotonde waar iedereen inhield – daar zette ik nog eens flink aan, ik nam de rotonde harder dan het peloton en pakte vijftig meter. Ik zat te genieten. Ik liep uit tot een minuut en dacht: dat kan toch niet, dat ze me zomaar laten gaan. Ik hoorde dat Joop was weggesprongen en dat niemand hem volgde – dus ik wachtte aan de top van de Pavé des Gardes.’

‘Ik had tegen de ploeg gezegd dat ik op alle kleine klimmetjes zou demarreren,’ zegt Zoetemelk, die er nog steeds om moet lachen. ‘Ik zei: “Ik heb niks te verliezen. Ik sta maar drie minuten achter.” Dus op elke klim pakte ik een paar meter en dan kwam Hinault achter me aan. Op de laatste klim demarreerde híj en het duurde ik weet niet hoelang voor ik hem had bijgehaald. Ik reed en ik reed, want ik kon hem niet laten gaan. Toen ik bij hem kwam, reed de auto met Guimard erin al achter hem en Guimard zei: “Je hebt al zo veel voorsprong, nu moet je doorgaan.” Bernard zei: “Nee, nee, nee,” maar Guimard zei: “Nee, vol gas.” Mijn ploegleider, Jean-Pierre Danguillaume, kwam naast me rijden en zei hetzelfde. In de laatste ronde zei ik tegen Bernard: “Jij hebt de Tour gewonnen, dus misschien hoef je in de sprint niet alles te geven zodat ik de etappe kan winnen.” Hij keek me zo aan’ – hierbij geeft hij een acceptabele imitatie van een dreigende Dassenblik – ‘en het werd geen fotofinish.’

‘Hinault had de dag ervoor ook de massasprint al gewonnen, dus

[dit] was zout in de wonde,’ zei Sherwen. ‘Van een peloton was geen sprake meer. Ik zat in de tweede groep, vijfendertig renners – met een ruime achterstand van 2 minuut 18 – en de groep daarna kwam pas op zeven minuten binnen.’ Het was een bizar gezicht, in plaats van de verwachte wandeletappe een echte eendagskoers. Sam Abt herinnert zich nog dat een Amerikaanse televisiecommentator op de Champs-Élysées ‘begon te schreeuwen dat Zoetemelk probeerde de Tourzege te stelen, maar dat Hinault dat niet liet gebeuren. Hij had absoluut geen idee wat daar gebeurde.’ Voor de Amerikaan was de Ronde van Frankrijk waarschijnlijk iets nieuws, aangezien dit het eerste jaar was waarin het evenement in de VS op televisie te zien was, maar zijn verwarring was begrijpelijk: dit was ongekend en onmogelijk uit te leggen. Er zat geen strategische logica achter. In die zin leek dit op de legendarische ontsnapping van Eddy Merckx naar Mourenx in de Tour de France van 1969. Het was een gratuite onderneming, alleen maar uitgevoerd omdat Hinault ertoe in staat was. ‘Niemand had ooit zoiets door een geletruidrager zien doen,’ zegt Hinault nu. ‘Daaruit bleek dat er in de wielersport nooit iets van tevoren vastligt.’

Uit de ontsnapping in de slotrit bleek nog iets anders: waarom Hinault zo goed kon samenwerken met Guimard binnen de Renault-ploeg. Het kwam hierop neer: zijn besef van zichzelf en van de wijze waarop hij wilde koersen was zo sterk dat hij er geen moeite mee had om zijn persoonlijke wielrenstijl te koppelen aan het systeem van Guimard. De grote verdienste van Guimard was dat hij ondanks de structuur die hij had opgebouwd flexibel genoeg was als ploegleider om zich aan te passen aan de individuele grillen van zijn kopman, zolang die maar wedstrijden bleef winnen, en zolang er geen serieuze rivaal opstond voor Hinaults status als de nummer één.

De Tour van 1979 was het hoogtepunt van de dominantie van Hinault-Renault-Guimard, met zeven ritzeges voor de kopman, waaronder de laatste twee en drie van de laatste vier. Het was geen verrassing dat Hinault ook het puntenklassement won, en Renault het ploegenklassement en de witte trui voor het jongerenklassement met Bernaudeau. De ontknoping op de Champs-Élysées weerspiegelde het feit dat Zoetemelk de enige renner was die de Breton nog enigszins binnen bereik had toen ze in Parijs aankwamen. De nummer drie, Joaquim Agostinho, had al bijna zevenentwintig minuten achterstand.[1]

Het was voor Hinault een zege op alle fronten, met een deelnemersveld dat veel groter was dan in 1977 of 1978 – 150 tegenover 100 en 110. De Italianen waren vrij goed vertegenwoordigd, met drie ploegen. Het was alsof alle rivalen wilden komen kijken wat deze nieuwe ster in huis had. Als concessie na de rennersactie in Valence d’Agen het jaar ervoor waren er geen etappes in twee delen, maar daar stond tegenover dat dit een van de laatste zeer lange Ronden van Frankrijk was, met vierentwintig ritten plus een proloog en maar één rustdag, van woensdag 27 juni tot en met zondag 22 juli over een totale afstand van 3950 kilometer, met twee dagen achtereen een finish op Alpe d’Huez en een vreselijke negende etappe over de kasseien van Noord-Frankrijk.

Dit was ook het hoogtepunt van het duel tussen Hinault en Zoetemelk, de man die in de Tour driemaal als tweede achter hem eindigde. Hij was voor Hinault wat Raymond Poulidor voor Jacques Anquetil was. De Zuid-Hollander woont nu in een afgelegen streek ten oosten van Parijs, op een bosperceel waar zijn dertig damherten bij het tuinhek komen grazen. Boven zijn garage heeft hij een kamer vol memorabilia van een carrière die begon met een gouden medaille op de Olympische Spelen van Mexico in 1968 en negentien jaar later eindigde met een seizoen waarin hij op veertigjarige leeftijd nog de Amstel Gold Race won. Hij staat bekend, niet helemaal terecht, als een van de ‘eeuwige tweeden’ in de wielersport, een man die zesmaal de eerste verliezer was in de Tour, waarvan driemaal achter Hinault, maar hij heeft een enorme erelijst, waarop onder andere de Tour de France van 1980 en de wereldtitel van 1985 prijken.

Het duel tussen de twee was in maart begonnen in het Critérium National, waarin Zoetemelk zegevierde – nadat hij dat voorjaar ook Parijs-Nice al had gewonnen – door zijn stempel te drukken op de heuveletappe. Hinault was, typerend voor hem, zo vroeg in het seizoen nog niet in vorm, maar Guimard bleef zoals altijd in hem geloven en dat vertrouwen werd beloond in april, toen zijn kopman de Waalse Pijl won, alweer een succes waarmee hij de toeschouwers verbaasde. De Italiaan Giuseppe Saronni – drie jaar later wereldkampioen op Goodwood – was ontsnapt met de Zweed Bernt Johansson en leek met nog slechts enkele kilometers te gaan zeker van de zege. Tot hun schrik sloot Hinault twee kilometer voor de finish bij het duo aan en vervolgens verraste hij Saronni – op papier een veel betere sprinter – door achter hem vandaan te springen.

Ook Zoetemelk was in topvorm. Hij won zijn eerste grote ronde, de Vuelta, in mei 1979. In juni domineerde Hinault de Dauphiné, nadat hij de proloog met één seconde verschil van de Nederlander verloren had. Hij maakte dat goed met vier dagzeges, waaronder een klimtijdrit op de Bastille in Grenoble – waar ook de finish getrokken was van de etappe waarin hij in 1977 zijn legendarische val had gemaakt – en de koninginnenrit naar Chambéry, toen hij in storm en regen samen met Henk Lubberding het peloton op twee minuten zette. Hij werd ook eerste in de laatste tijdrit in Annecy, waardoor hij zijn voorsprong op Lubberding uitbouwde tot 10 minuut 27. Om zijn zege compleet te maken, won Hinault ook het punten- en het bergklassement en Renault het ploegenklassement. Onderdeel van de filosofie van Guimard was dat de hele ploeg moest winnen; vandaar de bereidheid van Hinault om eind juni zijn ploeggenoot Lucien Didier bij te staan in diens zegetocht voor eigen publiek in de Ronde van Luxemburg, en de routinier van Renault, Roland Berland, in Bretagne te assisteren bij het veroveren van de Franse nationale titel.

De Tour van 1979 was wonderlijk opgezet, met de proloog in Fleurance, in Zuidwest-Frankrijk, waardoor de renners bijna meteen de Pyreneeën in moesten. Daarna reden ze naar het noorden en vervolgens naar het oosten, om dan in de slotweek de Alpen aan te doen. In de door Gerrie Knetemann gewonnen proloog eindigde Hinault als vierde – in dezelfde tijd als Joop Zoetemelk – en in de eerste etappe naar Luchon als vijfde. Daar veroverde Bernaudeau het geel, dat hij een dag later aan zijn kopman afstond na de klimtijdrit van Luchon naar Superbagnères. Die werd een prooi voor Hinault, met Joaquim Agostinho op elf seconden en Zoetemelk als derde op 53 seconden. De nieuwe klassementsleider zegevierde ook in de derde etappe, naar Pau. Daarna barstte de strijd met Zoetemelk echt los. De Nederlander kon het verschil verkleinen tot twaalf seconden omdat Renault – ondanks de aerodynamische fietsen – een slechte dag had in de vierde etappe, een ploegentijdrit van Captieux naar Bordeaux, en slechts als vijfde eindigde, met een achterstand van 41 seconden op de Mercier-ploeg van Zoetemelk. Twee dagen later doorkruiste de Tour Bretagne op weg naar Saint-Brieuc, wat Hinault de kans gaf om in het leiderstricot door Yffiniac te rijden. In Saint-Brieuc sprintte hij naar een tweede plaats, achter de Belg Jos Jacobs, en schonk hij Monsieur Le Roux een gele trui.

Door een sterke tweede plaats voor Renault in de tweede ploegentijdrit, de achtste etappe, vergrootte Hinault zijn voorsprong tot 1 minuut 18, maar het beeld van dominantie viel de volgende dag in duigen op de kinderhoofdjes tussen Amiens en Roubaix. In droge en stoffige omstandigheden kreeg Hinault na 94 kilometer een lekke band op de eerste kasseien en moest hij 109 kilometer lang aanjagen achter een groep met Zoetemelk, een legertje klassiekerspecialisten – Didi Thurau, ritwinnaar Ludo Delcroix, zijn oude rivaal André Dierickx – en Michel Pollentier. ‘De IJsboerke-ploeg trok op de eerste strook hard door om een breuk te forceren en was met drie renners in de kopgroep vertegenwoordigd,’ zegt Zoetemelk. ‘Ik had het geluk dat ik mijn ploegmaat Sven-Åke Nilsson bij me had, want net nadat de afscheiding tot stand was gekomen reed ik lek op de kasseien en de wagens met materiaal waren er nog niet, omdat het verschil minder was dan een minuut. Het was mijn voorwiel dus hij gaf me dat van hem, en ik kon weer bij de voorste groep aansluiten voordat het peloton me opslokte, al moest ik wel heel diep gaan.’

In de achtervolging liet de ene na de andere Renault-renner het afweten, zodat Hinault er alleen voor kwam te staan. Uiteindelijk verloor hij 3 minuut 45 – mede als gevolg van een tweede lekke band – maar in de ogen van één waarnemer, Jacques Anquetil, had hij in elk geval zijn kans op een tweede Tourzege veiliggesteld. En volgens Zoetemelk kwamen er nog te veel tijdritten – drie – om het geel tot het eind te kunnen vasthouden. Er volgde een uitputtingsslag waarin Hinault elke kans greep om de Nederlander onder druk te zetten en iets af te snoepen van diens voorsprong van 2 minuut 8. Een tijdrit van 33 kilometer in Brussel leverde 36 seconden op en het proces ging door op de Ballon d’Alsace – weer drie seconden – en in de aanloop naar de Alpen.

Hinault heroverde de leiderstrui in de 54 kilometer lange klimtijdrit van Evian naar het skioord Avoriaz, maar hij had het pleit de vorige dag al zo goed als beslecht, door volop gebruik te maken van een ingewikkeld bonificatiesysteem, zo ondoorgrondelijk dat het alleen aan de bureaucratische geest van een Fransman had kunnen ontspruiten.[2] ‘Er waren vier bonificatiesprints en bij alle vier spurtte ik mee – we gingen er al na vijf kilometer vandoor, dus er was geen sprake van dat de sprinters zich erin zouden mengen. Dit had allemaal tot doel om Joop uit te putten, want de dag erna was er een zware tijdrit. Riskeerde ik daarmee dat ik mezelf te veel zou vermoeien? Volgens mij niet.’ Dat was de Merckx-filosofie van het totaalwielrennen: maak het je tegenstander op alle fronten lastig. Hinault liep die dag veertig seconden in en liet bij Zoetemelk geen ruimte voor twijfel over de uiteindelijke afloop.

‘Na zijn rivaal veertien etappes lang constant gekweld te hebben op alle mogelijke fronten, kwam Bernard Hinault eindelijk tot de kern van de zaak en klom hij naar Avoriaz met bovenaardse snelheid,’ schreef Antoine Blondin. ‘Alleen engelen hebben vleugels, zeggen ze. […] Hinault had iets van een aartsengel over zich.’ Met een woordspeling die alleen Blondin kon bedenken voegde hij toe: ‘Hinault had iets Attilla-achtigs, dossard numero [rugnummer] Hun.’ Net als in Saint-Émilion het jaar ervoor begon hij voorzichtig en ging hij pas voluit in het tweede deel, de klim naar Avoriaz. Voor Pierre Chany was dat het moment waarop hij ‘de eregalerij der wielermonsters betrad, en in het gezelschap kwam van Coppi, Anquetil en Merckx’. Na de tijdrit stond de derde in het klassement, Kuiper, al twaalf minuten achter en was alleen Zoetemelk nog in beeld, op 1 minuut 48, hoewel er nog maar weinig waren die hun geld op hem zetten.

Een dag later was er nog een bergetappe naar Les Menuires, waar de Nederlander zich definitief gewonnen gaf en weer een minuut verloor, en daarna volgden er nog twee aankomsten achter elkaar op Alpe d’Huez. De tweede keer was Zoetemelk als eerste boven, maar het was een pyrrusoverwinning, met 47 seconden tijdverlies voor Hinault, wat de spanning weer een heel klein beetje terugbracht voor de laatste tijdrit in Dijon, vier dagen voor de aankomst in Parijs. ‘Ik had nog geen etappe gewonnen, dus dat wou ik rechtzetten,’ zegt Zoetemelk. ‘Voor het klassement zou het niet meer uitmaken. Hinault hoefde alleen nog op mij te letten. Hij kon verder iedereen laten rijden.’ In Dijon boekte Hinault zijn vijfde dagsucces en vergrootte hij zijn voorsprong met 1 minuut 9. Daarmee was de eindzege binnen, maar hij was nog niet klaar. De massasprint op de voorlaatste dag in Nogent-sur-Marne liep lichtjes op en Hinault was gretig genoeg om mee te sprinten en te winnen, vóór specialisten als Marc Demeyer, Guido Van Calster en Sean Kelly. Toen resteerde alleen de Champs-Élysées nog, waar Hinault het eindelijk rustig aan zou doen, dacht iedereen.

 

[1] Zoetemelk is in de annalen opgenomen met een achterstand van 13 minuut 07, maar dat is inclusief een tijdstraf van 10 minuten voor een positieve dopingtest. Zijn voorsprong op Agostinho was zo groot dat die straf geen invloed had op zijn positie in het eindklassement.

[2] In de etappes 6, 12, 14, 20, 22 en 23 gold er een nieuw systeem voor bonificaties. Bij elke tussensprint in deze etappes kregen de eerste drie renners respectievelijk tien, zes en drie seconden bonificatie. Er was ook een apart klassement voor de bonificatiesprints. De eerste drie in dit klassement kregen nog een extra bonificatie van respectievelijk twintig, tien en vijf seconden.

Bernard HinaultTitel: Bernard Hinault: de renner, zijn tegenstanders, zijn opvolgers
Auteur William Fotheringham (Vertaald door Aad Janssen)
Uitgeverij: Nieuw Amsterdam
Taal: Nederlands
Pagina’s: 288
Recensie op HetisKoers!

Te koop via oa. bol.com voor €21,99