‘Tiemen Groen werd op één been Nederlands kampioen’ vertelde mijn vader. ‘In Wijk bij Duurstede.’
‘Was hij zoveel beter dan de rest?’
‘Nee, zijn pedaal brak af. Letterlijk dus’.Tiemen_Groen
Mijn vader las een boek waarvan de inhoud hem raakte. Dat had hij wel vaker, dat een boek dat hem beroerde. Het leidde tot een van de bijzondere gewoonten van mijn vader: citeren uit het boek dat hij las, zelfs wanneer er geen mens naar luisterde. Soms ging dat gepaard met emotie, zoals die keer met Terug naar Oegstgeest van Jan Wolkers en hij, geraakt door de sfeer die voor hem zo herkenbaar was, snikkend hele alinea’s aan ons voorlas. Dit boek, Het wrede paradijs van Hylke Speerstra, een verzameling emigratieverhalen, had hij tot nu toe in relatieve stilte gelezen, slechts af en toe wat delend over een boer die ergens in een godverlaten uithoek van de wereld vocht voor een nieuw bestaan. Het verhaal van de naar Zuid-Afrika geëmigreerde Tiemen Groen echter raakte hem waarschijnlijk meer dan de rest van het boek. En terwijl de zondagse koffie doorliep en de soep op het vuur stond te pruttelen, ging het over een 100 kilometertijdrit die Groen in samenwerking met klinkende namen als Harry Steevens, Rini Wagtmans, Eddy Beugels, Leo Duyndam en Evert Dolman gereden had, maar ook over het eerste kievitsei waarmee Tiemen zich in zijn geboortedorp Follega onsterfelijk had gemaakt en waarop hij trotser was dan al zijn titels tezamen.

‘Wist jij dat, van die Tiemen Groen, dat hij zo’n goede wielrenner was?’ vroeg mijn vader. Ik schudde mijn hoofd, bijna beschaamd; ik was toch de wielrenner in dit huis, nog vers weliswaar, maar wielerboeken lezen en de historie van mijn nieuwe liefde opslurpen (en net als mijn vader delen met anderen), was toch mijn ding. Niet van mijn vader die, met uitzondering van Terug naar Oegstgeest, het liefst boeken las over alles wat met politiek te maken had. Het was mij een raadsel waarom juist dit verhaal hem zo greep.

‘Gewoon van de een op de andere dag naar Zuid-Afrika getrokken’ Het leek alsof hij het meer tegen zichzelf dan tegen anderen zei. Ik keek naar buiten, langs mijn vader in zijn stoel voor de schuifpui, en zag heel bewust de knotwilgen, weilanden in keurige rechthoeken, populieren en wilgen. Een vriendelijk stukje cultuurlandschap, ingeklemd tussen Vianen en de A27. Zou ik dat ooit zou durven? Gewoon alles achterlaten, definitieve keuzes maken en alles loslaten wat achter mij lag. Als een luchtballon waar zakken zand uitgeworpen worden om opnieuw hoogte te pakken. Eigenlijk wist ik het antwoord al. Dacht mijn vader op dit moment aan precies hetzelfde? Hij zuchtte diep, nam een slok van zijn jenever en meldde dat Tiemen Groen sinds kort weer fietste.

Een jaar of drie geleden vond ik het boek in een kast in mijn moeders nieuwe huis. Ik herinnerde mij hetcover verhaal van Tiemen Groen, de stem van mijn vader, leende het boek en zette het thuis in de kast. Pas afgelopen jaar nam ik het mee op vakantie en verbaasde ik mij over al de ellende die over de emigranten werd uitgestort. Maar vooral verbaasde ik mij over de veerkracht waarmee ze bleven vechten en er uiteindelijk toch in slaagden een mooi bestaan op te bouwen. Diep in de tweede helft van het boek stond het verhaal van Tiemen Groen opgetekend. Hij had het Friese land ingeruild had voor Franschhoek in Zuid-Afrika. Er volgde een min of meer klassiek, jongensboekachtig wielerverhaal; een jongen van het platteland die op weg naar school door de winderige polders stoempt, die van zijn pake (die als enige in de familie enthousiast is over zijn kleinzoons talent) een fiets krijgt en dan op bijna naïeve wijze alle deelnemers in een regionale koers naar huis toe rijdt. Ik hoorde heel duidelijk mijn vaders stem:

‘Het peloton werd steeds kleiner en overzichtelijker. Ten slotte fietste er nog eentje naast me; we bleken te zijn gedemarreerd!’

Er volgde een carrière die zich hoofdzakelijk op de baan, het onderdeel achtervolging, afspeelde, omdat de man uit Follega nu eenmaal geen pelotonrenner was. Ook al omdat hij veel moeite had om zich in een groep te begeven. Die baan veroverde Groen als een bliksemschicht. Meteen bij zijn debuut als amateur in 1964 klopte hij in het Parc des Princes in Parijs de Belg Herman van Loo in de strijd om de regenboogtrui. Uiteindelijk wist hij die trui vier keer te bemachtigen, waarvan de laatste als professional in 1967 in het Olympisch Stadion in Amsterdam. Een jaar later, nog maar net 21 jaar oud, stopte hij zomaar opeens met fietsen. Reden: geen zin meer, tijd voor iets anders.

Het was oktober 1968. Tiemen Groen reed de klassieker Parijs-Tours. Ontspannen peddelend in het peloton dat zojuist een vroege vlucht ingerekend had keek hij om zich heen en zag een boer ontspannen door zijn heuvelland kuieren. De man genoot zichtbaar van de natuur, van zijn gewassen, zonder zich druk te maken over de koers die hem van dichtbij passeerde. Als in een flits wist Groen wat hem te doen stond: stoppen met fietsen. Niet aan het einde van het seizoen, maar meteen. Oké, hij reed nog mee richting Tours waar hij al zijn spullen inleverde. Daarna reed hij rechtstreeks naar Friesland en volgde vrijwel direct een nieuwe loopbaan als antiquair.

Terwijl ik zo las over de bijzondere loopbaan van Tiemen Groen, vroeg ik mij af waarom juist dit verhaal mijn vader zo had geraakt. Deelde hij dit wielerverhaal met mij om daarmee duidelijk te maken dat hij mijn nieuwe liefde had omarmd? Had ik hem aangestoken met mijn wielervirus? Misschien konden we er samen eens op uit. We deelden niet zo heel veel samen. Teveel afwijkende interesses. Wellicht vormde de fiets een brug. Of had mijn vaders enthousiasme een andere oorzaak. Jaloezie om maar iets te noemen. Net als Groen was mijn vader (hoewel in mindere mate) een man van de wereld die nog altijd de klei van zijn geboortegrond onder zijn iets te degelijke schoenen meedroeg. Maar waar Groen die klei zonder wroeging en met een zekere trots met zich meedroeg, vormde het voor mijn vader een last. Het zorgde ervoor dat het leven van mijn vader in het teken stond van een strijd zich los te wrikken van het verleden dat hem nooit had losgelaten. Ondanks zijn soms heel zichtbare verzet bleef hij binnen de grenzen die familie, kerk en de mening van anderen hadden voor hem hadden getrokken. Las hij daarom met jaloezie over Groen die bijna als een vlinder door het leven fladderde, niet geremd door wat of wie dan ook? Werd hier een leven beschreven waar hij diep in zijn hart van droomde? Wilde mijn vader net zo vrij zijn als Tiemen Groen?

Of zat ik er helemaal naast.

Toen ik het verhaal nog eens las, proefde ik namelijk ook een bepaalde treurigheid. Het ging hier ook om een man die nooit in staat was geweest zich een vaste plek te verwerven in het leven. Was het niet de vrijheid maar een vorm van onrust die hem telkens weer richting nieuwe uitdagingen dreef? Want hoe je het ook went of keert; het is doodzonde dat zo’n getalenteerde renner er op zijn 21e de brui aan gaf, omdat hij zich niet kon voegen naar de mores van het peloton. Was het die rusteloosheid en groepsangst die mijn vader herkende en dus ook raakte?

Ik weet niet hoe mijn vader dit mooie verhaal gelezen heeft. Helaas kan ik het hem ook niet meer vragen.

Joost-Jan Kool