Het was puffen, tandenknarsen, plafonneren. Adem inhouden, snakken naar een zuchtje adem, geen tijd hebben om op adem te komen, creperen. Lachen, brullen, bulderlachen. Gibberen en beven, nooit tijd om te anticiperen. Nee, het was geen pretje op het puntje van de bank.

Ze zeggen weleens dat wielrennen de hardste en meest veeleisende stiel is. Geen serieus mens die dat na gisteren nog gelooft. Ernaar kijken vergt meer moed en karakter, tactisch inzicht en doorzettingsvermogen, beroepsernst en de uithouding van een jachtluipaard in de dierentuin van Madrid.

Een oudemannensport, dat zeggen ze ook. Als je het podium bekijkt van Parijs-Roubaix, moet je ze gelijk geven. Maar ook dat naar wielrennen kijken een therapie is voor uitgebluste zielen (veelal m.), een excuus om het leven niet in handen te moeten nemen, anderen de eigen nooit gerealiseerde dromen zien najagen, dat is naar wielrennen kijken ook, de zieligheid, maar wel een stuk gemakkelijker en minder vermoeiend.

Ik wil me aan een poging wagen om mijn wedstrijdverhaal te beschrijven van Parijs-Roubaix, waaruit blijkt dat dit niet zomaar gemakkelijker is of mij zweetdruppels bespaart, integendeel, ik als wielerliefhebber in kwestie word geconfronteerd met de meest uiteenlopende gevoelens die vol en ongecensureerd in mijn gezicht worden geslingerd.

En dan te weten dat het allemaal zo voortreffelijk begon. Ik had goed geslapen, dat is wel eens anders de nacht voor een klassieker, klaarwakker voor de meest ochtendlijke gloren tuur ik de uren die zich voortslepen als weken voorbij. Ook mijn voorbereiding was zoals uitgestippeld: een monotone duurtraining tijdens de Scheldeprijs en een bijna volledige integrale uitzending van de Ronde van Vlaanderen gecombineerd met blokjes Ronde van het Baskenland om alert te blijven en veel rust teneinde het herstel te bevorderen na reeds zware weken moesten me in staat stellen Parijs-Roubaix te overleven tot Carrefour de l’Arbre en eens daar kan alles.

Achteloos zette ik een livestream op, het was iets voor 11 uur, en om een lang verhaal kort te maken: de volgende keer dat ik notie had van de tijd, was het halfzes in de vooravond, toen ik nogmaals ontwaakte en me ervan moest vergewissen of de woonkamer is uitgebrand door een granaataanval, opgeslorpt door een ander universum kon ik dat niet met zekerheid zeggen, voor de volledigheid: dat bleek naderhand niet het geval.

Wat ik tussentijds beleefde? Dat kan ik nog steeds niet met zekerheid zeggen. Ik maakte plots deel uit van een microkosmos waarin intens afzien en puur genot elkaar volledig vermommen, er was geen tijd om eens naar de keuken te wandelen, een sanitaire stop gebeurde ter plaatse, het was vanaf het begin in het wiel kruipen, elk moment van onachtzaamheid kon fataal zijn, waaiers loerden met de venijnige zijwind die zich schuurde over de open vlakten altijd om de hoek.

En het stopte niet, dat was ook onmogelijk, Parijs-Roubaix heeft de gewoonte in een plooi te vallen naarmate de gaten bezaaid met hompjes wegdek almaar talrijker worden, niet de eerste honderd kilometer. Die vrees werd bewaarheid. Zou ik de finale halen? Dit had nog weinig met naar wielrennen te kijken maken, het was een uitputtingsslag die me diep in mijn reserves deed tasten. Ja, op zestig kilometer van de aankomst zag het er even heel beroerd uit, maar ik zette door, het was meer op karakter dan op kunde dat ik me liet meeslepen door de tragiek, de omwentelingen en de verhalen waarvan een zeer geringe fractie zichtbaar.

Een niet zo onzichtbare verhaallijn, ook niet voor de Sporza-kijker, was die van Tom Boonen, beter gezegd het omgekeerde sprookje dat hij schreef. Een langgerekte lofrede voor Boonen gewijd en gezegend door de opperpriester Wuyts van de Boonenmania met aan het eind hij, Boonen zelf, die als een Messias de piste van Roubaix betreedt?

Een middelmatig scenarioschrijver op zoek naar makkelijk succes had Boonen voor een vijfde keer Parijs-Roubaix laten winnen. De apotheose van een grootse loopbaan van een volksheld na een krankzinnige wedstrijd die we ons over tien, twintig, dertig jaar nog heugen alsof het gisteren was, het zou te voorspelbaar zijn, hetgeen wielrennen waarvan de scenario’s zich niet laten schrijven net niet is.

Nu bleven er door omstandigheden (die waren overvloedig van de partij) vier kandidaten over om Boonen van een vijfde kassei te houden. De grootste kanshebber: een Vlaming ontsnapt uit de verbeelding van Karel Van Wijnendaele. Minpunt: de ontgoocheling zou te mild zijn, te zoet smaken, wielercommentatoren die een ganse dag in alle objectiviteit toeleefden naar een opperste triomf van Boonen zouden hun ellende al snel zien verdampen in het stralende geluk van een andere landgenoot.

Wie nog? Een Noor, nu hoeft dat in principe geen belet te zijn, maar hij heet Boasson Hagen. Een Brit die zich heeft gespecialiseerd in het vernederen van de Vlaamse trots, elke beweging die hij maakte zo onschuldig ze ook moge zijn, werd dan ook becommentarieerd als groteske bedreiging, hem kende men intussen. De laatste, nu ja, kanshebber: een 37-jarige Australische knecht die het meest recent op 26 januari 2014 top 10 reed, de laatste overlever van de vroege vlucht.

Je kan naar wielrennen kijken als chauvinist, fan zijn van één renner en continu gefocust zijn op die ene stip die zich voortbeweegt, een hartverzakking krijgen wanneer die een seconde uit het zicht is, opgelucht hem weer in beeld zien verschijnen, roepen, tieren, brullen, uiteindelijk alleen nog maar piepen, wanneer hij katachtig en als een bezetene de kasseien bedwingt, klaar voor de aangekondigde triomf, daar verbitterd verliezen waar alleen winst mogelijk scheen.

Of om hoe schoon tragiek kan zijn, de ironie, de absurde omwentelingen, de intense spanning, de verhalen die zich niet laten schrijven en het onbeschrijflijk afgematte maar voldane gevoel na een zondagnamiddag (11u-17u30) bankhangen. Het voordeel is dat je in wielrennen dan altijd wint.

Matthias Vangenechten
Laatste berichten van Matthias Vangenechten (alles zien)