Freelance journaliste Diana Kuip reed afgelopen voorjaar voor JFKmagazine een paar etappes mee met de Nederlandse Belkinploeg tijdens de Ronde van Catalonië.

“Vandaag ga jij 200 plassende mannen zien.” Ik zit naast Belkin ploegleider Frans Maassen in de auto waarmee ik naar de start van de vijfde etappe van de Ronde van Catalonië rijd. “Dat is mooi”, zeg ik, want ik vind dat interessant. Ik heb me eerlijk gezegd nooit afgevraagd hoe wielrenners plassen, maar ik weet het antwoord niet dus ik wil dat graag zien. “Het is wel een beetje een raar gezicht misschien, maar bij de vrouwenkoersen, dat is pas écht een raar gezicht.” vindt Frans. Ik probeer me er iets bij voor te stellen. “Maar als je moet, dan moet je,” vervolgt hij. Ik knik. “En dat geldt natuurlijk ook voor jou he?”

Jezus.

Daar heb ik nog helemaal niet bij stilgestaan. “Komt goed hoor”, zegt Frans, “Michiel zoekt straks wel een goed plekje als je het vraagt.” Hij doelt op Michiel Elijzen, de andere ploegleider met wie ik straks in de auto zal meerijden achter het peloton aan. Frans probeert me gerust te stellen met een verhaal over een persdame die tijdens de koers aanbelde bij een huis langs de route; dat was geen probleem. De ploegdokter van Belkin die achterin zit heeft daarna een verhaal over een vrouw die mee was in de Tour van Dubai. Daar was natuurlijk huis noch boom te bekennen, dus die verschaarde zich achter het wiel van de auto. Ik lach en kijk naar het flesje water dat uit mijn tas steekt. Geen haar op mijn hoofd dat ik midden in een etappe ergens ga aanbellen. Of in een berm. Doei. De komende vijf uur (deze etappe is 218 kilometer lang) drink ik geen druppel.

BRUUT

Ik ben gisteren aangekomen, de dag dat de achtkoppige ploeg van Belkin aan dag vier van deze koers door Spanje bezig is. De vierde etappe zal de bruutste worden, een bergetappe naar wintersportgebied La Molina, deels door de sneeuw. Tot dan toe heb ik thuis alle etappes gevolgd, en met Belkin gaat het goed. Ze hebben een bergtrui veroverd en kopman Wilco Kelderman staat zesde in het klassement; belangrijk voor de punten.

Voor die brute vierde etappe installeerde ik me gisteren dan ook handenwrijvend in mijn hotelkamer in Ribes de Freser waar ik later die dag de Belkinploeg zal treffen, maar helaas. Het weer is zo gruwelijk -mist en sneeuw- dat Eurosport maar in staat is één shot uit te zenden, dat van een nevelige finishlijn waar mensen met mutsen staan te wachten op de renners. Later begeeft ook dat shot het. Die dag is voor de Belkinploeg zelf ook geen onverdeeld succes. Er wordt weliswaar voor de tweede keer de bergtrui veroverd, maar het belangrijkste doel; dat de jonge kopman Wilco Kelderman zijn top tien klassering behoudt, mislukt doordat hij ten val komt. Later bleken ook zijn ogen bevroren omdat hij bij de val zijn bril verloor.

Maar zo afgepeigerd als de jongens er gisteravond uitzagen toen ik ze bij het avondeten trof, zo fris ogen ze vandaag bij het ontbijt. Wilco Kelderman heeft alleen een stijve nek aan zijn val overgehouden maar zijn ogen zijn weer oké, de zon schijnt en iedereen heeft er zin in. Ikzelf heb ook zin in vandaag, temeer omdat ik mazzel heb. Vandaag is namelijk de grootste kans dat Belkin een etappe kan winnen is me zojuist uitgelegd. Het is een lange vrij vlakke koers, precies op het lijf geschreven van Belkinrenner Paul Martens. En sowieso heb ik mazzel, het is vrij exceptioneel dat er een journalist een paar dagen met een ploeg mee mag. En ook de teambus is eigenlijk geen plek voor journalisten -laat staan voor vrouwen- maar Piet de buschauffeur (grijs haar, twinkelogen, big smile, tattoo van een hart met zijn eigen naam erin) maakt voor mij eenmalig een uitzondering.

OPEN

“We zijn er,” zegt Frans. Ik kijk om me heen en verbaas me over de rust. Renners staan rustig te keuvelen naast de bus, publiek is er amper. Een half uur voor de start begint de teambespreking; ploegleider Michiel Elijzen voert voorin de bus het woord en legt de tactiek voor de koers uit. Dat het de bedoeling is dat Paul Martens de rit gaat winnen, dat Wilco Kelderman zich probeert in de top tien terug te fietsen en dat iedereen daarvoor in dienst staat. Daarna wordt de renners gevraagd hoe ze zich voelen na gisteren. Paul Martens voelt zich fit. Stef Clement legt uit waarom hij gisteren wat pissig was, en Kelderman benoemt dat hij erg teleurgesteld is in zichzelf omdat hij zijn top tien plek kwijt is. Hier wordt bemoedigend door iedereen op gereageerd. Ik merk dat ik mijn adem een beetje inhoud, ik sta ervan te kijken hoe open deze korte teambespreking is.

Niet veel later zitten ik en mijn onaangeroerde flesje water in de auto bij Michiel Elijzen en houd ik wederom mijn adem in. Niet vanwege de plassende renners, -er wordt geregeld in groepen tegelijk langs de kant gestopt, en een enkeling plast rijdend van zijn fiets- maar nu omdat we met een noodgang een berg naar beneden racen. Jemig. Gelukkig ben ik van mijn vader een nogal radicaal rijgedrag gewend, maar als je een zwakke maag hebt kun je dit ritje beter overslaan. Die dag vliegen de uren en 218 kilometers voorbij. Paul Martens wint niet. Hij wordt vijfde.

Als ik ‘s avonds in bed de dag de revue laat passeren besef ik me hoe weinig ik eigenlijk van wielrennen wist. Tenminste, ik heb vooral onderschat hoezeer wielrennen een teamsport is. Als gemiddelde tv-kijker zie je vooral losse poppetjes over de finish komen, maar niet hoe de renners voor elkaar werken om dat ene poppetje daar te krijgen. Maar ook het team áchter het team. Zoals de ploegleiders die de renners via oortjes updaten en ze moed inspreken. Of de mecaniciens die bizar lange dagen maken om de fietsen in shape te houden en in staat zijn door een autoraam een reparatie uit te voeren. En de verzorgers die voor dag en dauw opstaan om het rennersvoedsel te prepareren, dat vervolgens langs de weg uitdelen om ‘s avonds dan nog urenlang alle renners te masseren. En de dokter, de chiropractor, de buschauffeur, de kok en…

FROOME

De volgende ochtend waait het hard, windkracht zes á zeven giert om het hotel terwijl de renners gezamenlijk ontbijten. Iedereen heeft zijn eigen favorieten zo te zien, de tafel staat propvol. Vruchtenhagel, pindakaas, ei, honing, kaas, kipfilet, pistoletjes, Nutella, pannenkoeken, stroop, muesli, fruit… ik kijk hoe Laurens ten Dam geconcentreerd een soort taartje maakt van speltbrood met pindakaas, banaan en jam, en dit vervolgens met grote happen stoïcijns weg kauwt. Ik vraag of hij het moeilijk weg krijgt, maar Laurens schudt van niet.

Laurens ten Dam is waarschijnlijk de bekendste naam van dit groepje Nederlanders hier, maar hij deelt in deze Catalaanse koers niet de lakens uit. Hij is afgelopen winter ziek geweest en nog steeds niet echt fit. De eerste ritten hier gingen nog wel vertelt hij, maar hij merkt dat hij nog niet genoeg reserves heeft om snel te herstellen. Vooral de bergetappes door de sneeuw hebben erin gehakt. Ik kan me er iets bij voorstellen als ik naar zijn lichaam kijk. Hij is denk ik de dunste man die ik ooit heb gezien. Maar dat hoort, dat weet ik, je moet zo licht mogelijk zijn om een berg op te kunnen.

Evengoed vindt Laurens deze Catalaanse koers een mooie ronde. “Lekker low key, terwijl evengoed de beste renners ter wereld meerijden. De meeste toeschouwers kennen alleen de heisa van de Giro en de Tour de France, maar bij de alle andere koersen is de sfeer heel gemoedelijk. Hier kan je als wielerfan bijvoorbeeld zomaar naast Chris Froome bij het ontbijt staan, terwijl je er in de Tour onmogelijk bij hem in de buurt komt.”

Erg glamoureus is deze koers zeker niet. Ondanks de klinkende namen in het rennersveld staat er langs de kant erg weinig publiek en de meeste hotels waar we verblijven zijn oké maar niet super. Sowieso vind ik het leven van wielrenners weinig glamoureus, de dagen zijn lang, het seizoen is lang je ligt met zijn tweeën op een kamer, en je bent soms rustig een maand van huis. En vooral de koersen in België en Frankrijk kunnen soms echt spartaans zijn begrijp ik van de renners; kaliber stapelbedjes, dunne wandjes en geen warm water. Voor deze sport moet je geen teut zijn, zou mijn oma zeggen.

BLOED

Bij de startlocatie –het waait nog steeds snoeihard- is het vandaag drukker dan gisteren. Er zijn daadwerkelijk wat mensen die op de foto willen met Belkinrenners. Of met hun fietsen, die buiten zijn uitgestald. Een man knijpt even in de remmen terwijl hij naast de groen- blauwe Bianchi poseert. Mecanicien Martijn van Schaijk bekijkt het met argusogen. “Vind je het vervelend als mensen aan je fietsen zitten?” is mijn overbodige vraag. “Ja heel erg,” knikt hij glimlachend zonder de blik van zijn fietsen te wenden.

Vandaag gaan ‘we’ in ieder geval niet winnen heb ik van ploegleider Frans Maassen begrepen. Deze winderige rare etappe is niet weggelegd voor deze groep mannen. Meteen na de start, – ik zit weer bij ploegleider Elijzen in de auto- horen we dat dat ‘onze’ Stef Clement hard is weggereden en met een klein groepje op kop rijdt. Stef heeft van alle mannen hier de grootste hekel aan slecht weer en wind, aldus de mannen in de auto. Later zal hij inderdaad beamen dat hij alleen maar op kop ging rijden om de chaos voor te zijn. “Ik had er echt helemaal geen zin in.”

Het is inderdaad pittig. Het waait zo hard dat de beste renners van deze koers, kopmannen Quintana, Froome en Contador om de beurt bij de juryauto komen pleiten om de koers te stoppen. Tevergeefs. Elijzen vertelt dit aan zijn mannen via de boardradio, en verduidelijkt dat dit een goed teken is. De concurrentie is blijkbaar een mietje.

Dan horen we dat Laurens ten Dam is gevallen en rijden ernaartoe. Laurens die inmiddels wel weer op de fiets zit, komt aan ons raam hangen om te vertellen wat er is gebeurd, terwijl mecanicien Martijn hangend uit de auto zijn fiets controleert. Ik hoor niks en staar naar Laurens’ knie en elleboog. Die liggen flink open, net als zijn broek waar een knokige heup doorheen piept. Lijkt me einde oefening dit. Maar Laurens zegt dat hij door kan, en haakt daarna aan bij de doktersauto die hem al rijdend wat oplapt.

“Lau is een taaie hoor,” raadt Michiel Elijzen mijn gedachten.

We zijn nu halverwege de koers en ik kijk weer mijn ogen uit. Plassende renners, lossende renners, opgevende renners, vallende renners, getoeter, het gesjoemel van de ploegleiders om een gevallen renner weer terug in het peloton te krijgen (via het raam een bidon aangeven en die dan heeeeeeel lang vasthouden), en volwassen mannen die langs de weg rennen om weggegooide bidons te verzamelen. Kermis.

Na een korte berm-plaspauze (van mijn autogenoten welteverstaan, ik drink vandaag weer niet), passeren we Laurens weer. De wind heeft verticale lijntjes van bloed over zijn lichaam getekend, en ik vind hem er slechter uitzien dan net. Later zal hij me lachend bezweren dat het niks voorstelde, maar het plaatje van zijn bebloede tengere lichaam, de hijgende mond, het speeksel in zijn baard en wezenloze blik maakt dat ik even van slag ben. Wat is dit eigenlijk een takkesport man, dat wielrennen. Ik maak uit mijn autoraam een foto de kapotte Laurens, en voel me een ramptoerist.

De rest van de dag verloopt wat chaotisch door de wind die dan-weer-wel-dan-weer-niet van de goede kant komt. Meermaals zet Elijzen zijn ploeg op scherp om straks als er chaos uitbreekt te kunnen profiteren, maar de gehoopte windrichting blijft uit. Overigens fietst Stef Clement, onze mooiweerfietser, nog steeds met een groepje op kop. Dappere dodo. Maar we moeten nog twintig kilometer dus dat wordt niks.

We hebben het in de auto over de Tour de France, en hoe gehypet die wedstrijd eigenlijk is. Je wordt door de gemiddelde wielerfan pas serieus genomen als je de Tour hebt gereden. Wat feitelijk onzin is.

Nog tien kilometer. Het kopgroepje met Stef Clement heeft nog steeds een enorme voorsprong op het peloton. Wie weet haalt ‘ie wel een top tien plek dan.

We hebben het over bidons, die dingen zijn biologisch afbreekbaar.

Nog vijf kilometer. Frans Maassen is inmiddels vanuit de andere ploegleidersauto Stef via de radio aan het coachen en wij luisteren mee. “Kom op Stef, rustig blijven, het peloton komt er niet meer bij en jij gaat deze gewoon lekker uitrijden.”

Ik krijg ineens de kriebels. Je zou het toch meemaken? Maar ik weet helaas genoeg van sport om te weten dat het zo niet werkt. Je kan niet vanaf het begin op kop rijden en dan de rit winnen. Dan wint iemand die de hele dag door zijn teamgenoten uit de wind is gehouden en dan nog reserve heeft om te sprinten. En sowieso niet ‘knecht’ Stef Clement, hij won zelden iets. Later die avond zal ik hem vragen wat hij nou eigenlijk zo leuk vindt aan zijn sport. Zijn antwoord: “Je moet inderdaad wel een beetje gek in je hoofd zijn om met 200 man tegelijk door een poortje te gaan en te kijken wie er na vijf uur als eerste aankomt. Als wielrenner verlies je heel vaak. Soms jaren achtereen. Maar het genieten zit hem in de anticipatie. Dat het toch zomaar zou kunnen.”

“Kom op Stef,” klinkt Frans Maassen door de radio. “Je bent alleen nu, kom op.”

Huh? Je bent alleen? Blijkbaar is Stef weggereden van het groepje. Wat knap!

“Kom op Stef, deze is gewoon voor jou hoor, verstand op nul nu. Kom op!”

Frans is in ieder geval een verdomd goeie coach, alleen al omdat wij in de auto nu ook stil zijn en stiekem beginnen te geloven in het onmogelijke.

“Kom op Stef! Kom op! Niet omkijken. Niet omkijken!”

Ik voel me niet lekker. Als dit misgaat ga ik huilen.

“Go Stef. Kom op! Jaaaaaa!”

Stef wint. Ongelofelijk. De mannen highfiven in de auto, en ik breek. De 31-jarige knecht Stef Clement wint hier even de etappe van Froome, Contador, Rodriquez en Quintana na een hele dag op kop tegen de wind in stoempen. Omdat ie ‘geen zin had’ in de chaos. Dit bedenk je toch niet?

Wielrennen. Holy Shit. Wat een schitterende sport.

 

Dit artikel verscheen eerder in JFK Magazine.
Foto’s: Diana Kuip

 

Diana Kuip
Laatste berichten van Diana Kuip (alles zien)