Er zijn wielrenners en er zijn fietsers. Het is een simpel onderscheid: een wielrenner (m/v) rijdt wedstrijden. Dat doet hij/zij op een fiets. Die fiets is een min of meer toevallig vehikel voor zijn dromen, zijn kracht, zijn ambitie, zijn talent.

Ik ben een simpele fietser, ik doe niet aan wedstrijden.  Nooit gedaan ook. Geen kracht, geen ambitie, geen talent. Ik kan niks en heb daar vrede mee. Ik beklim de Maeslantschans, de Amerongseberg, de Camerig, de Redoute, de Col de la Bonette en ik geniet. Die Bonette, daar doe ik twee uur over. Zoals gezegd: geen kracht, geen ambitie, kortom: geen talent. Het zij zo.

Dan de wielrenner. Bulkt van het talent. Talent, dat is een krachtig lichaam én een ambitieuze geest. De wil om te winnen. De klimmer, de tijdrijder, de stoemper, de puncher, de sprinter, ieder zijn gave, maar allen met die tomeloze ambitie om te winnen.

Wanneer begon dat, dat wielrennen? En hoe? Ja, hèhè, bij de jeugd. Maar hoe kwam hij daar terecht? Daar moet toch een bepaald plezier in het fietsen aan zijn voorafgegaan? Eerst het fietsplezier, dan de talentontdekking. Of zie ik dat verkeerd? Die wil om te winnen was genetisch al vastgelegd.

Dus als ik vraag: vindt een wielrenner fietsen leuk?, dan moet het antwoord toch haast wel bevestigend luiden, ben je geneigd te denken. Dat lijkt toch een noodzakelijke voorwaarde om het vol te houden, om progressie te boeken? Mijn volgende vraag is dan ook veel interessanter: vindt een ex-wielrenner fietsen nog leuk?

Dan zie je opeens grote verschillen. Er zijn ex-renners, zoals Adrie van der Poel en Johnny Hoogerland, die nog steeds grote aantallen kilometers wegtrappen. Jan Janssen, inmiddels 77, is ook niet van zijn fiets te slaan. Liefhebbers. Maar er zijn ook renners die na hun carrière nooit meer op een racefiets zijn gestapt. Zo vroeg ik vorig jaar (op een HiK-avond) aan Thomas Dekker of hij nog weleens fietste. Nee dus. Het was krap een half jaar na zijn werelduurrecordpoging. Thomas Dekker, supertalent, fietste niet meer. Geen zin meer in.

Afgelopen zaterdag was Jeroen Blijlevens te gast bij de derde editie van het Eerste Haarlemse Wielercafé. In de pauze raakte ik met hem aan de praat. Of hij nog wel eens op de fiets zat, vroeg ik. Nee dus. Geen zin meer in. Jeroen Blijlevens, winnaar van vier etappes in de Tour, twee in de Giro en vijf in de Vuelta. Jeroen Blijlevens, die Le Tour Dopage (hijzelf sprak zaterdag van de ‘Festina-Tour’) van 1998 in Zwitserland verliet omdat de renners van zijn TVM-ploeg dreigden in Frankrijk te worden vastgezet, en op het vliegveld van Zürich de legendarisch-humoristische woorden sprak: “Dit is Kloten!” Die Jeroen Blijlevens. Fietst niet meer.

Zijn uitleg gaf een mooie kijk in de ziel van de wielrenner die hij ooit was. “Je wordt nooit meer zo goed als je was.” “Ik wilde altijd winnen, dat gaat niet meer.” Ik snap dat. De aftakeling van het lichaam. Het is niet te accepteren.

En toch vind ik het gek. Want die genetisch vastgelegde wil om te winnen (“Mijn kinderen laat ik ook nooit met een spelletje winnen.”) is er dan misschien nog wel, maar het opgewonden standje van weleer – althans, in de koers – is een sympathieke, rustige, innemende man geworden. En hij heeft zich, als ploegleider van de WaowDeals Pro Cycling vrouwenwielerploeg, toch ook niet bepaald van het wielrennen afgewend. Zou het dan niet af en toe nog kriebelen? Even een stukje fietsen, en de wind door het wat dunner geworden haar laten blazen. Even aanzetten. Even weer die hartslag omhoog. Gek vind ik dat. Maar goed, ik ben geen psycholoog, en al helemaal geen ex-topsprinter. Ik ben maar een simpele fietser.

Frank van Dam
Laatste berichten van Frank van Dam (alles zien)