Lierop, 5 juli 1970. De koers van de aspiranten – toen nog als ‘adspiranten’ geschreven – is gedaan. “Op de de eerste plaats Rik Sentjens, Budel. Tweede plaats Wim Daniëls, Aarle-Rixtel. En de derde plek voor Frans Verstappen uit Neerkant.” Godfather-speaker Cor Wijdenes laat ze nog even gladjes over de tong rollen, de namen van de eerste drie aankomenden.

Stierenballen
Rik Sentjens, die verdomde Bulander was hem te vlug afgeweest. Djuu toch. Wimke Daniëls blies de laatste snot uit zijn neusgaten. Net niet gelukt deze keer. Maar laatst, in de moeder aller Oost-Brabantse criteriums te Gerwen had hij – ‘d’n Daan’ voor zijn vrienden – ze toch mooi allemaal zijn hielen laten zien. En ook in Valkenswaard waren ze er niet aan te pas gekomen. Kleppers als de West-Brabanders Adje Prinsen en Jacques Verbruggen had hij erop gelegd. Veelwinnaars, die het later nog tot prof zouden schoppen. Maar die verrekte Sentjens was toch wel een klasbak. In het clubblad van het Eindhovense R&TC Wilhelmina liet Rik optekenen dat hij als aspirant al, net als de goeie amateurs, extra vitamines en ‘Revitalose’ gebruikte. Stierenbloed noemden ze het in rennerskringen. In een glazen ampul zat het, met een minivijltje erbij om open te maken. Alleen al qua verschijning had het iets spannends, dopingachtigs. Maar het was niet verboden. In de Belgische apotheken werd het verkocht als recuperatieproduct. ‘Revitalose’ was gewoon het afkooksel van stierenballen uit het slachthuis van Anderlecht. Maar de bijsluiter was in het Frans, dus niemand die dat in de gaten had.

danielsbocht

Wim had geen weet van dat soort spullen en fratsen. Hij reed op maïzenapap en veel boterhammen met hagelslag. En hij had de ervaring van de Ronde van Croy.

De Ronde van Croy
Vrijwel elke zomeravond werd door een deel van de Aarlese jeugd de ronde van Croy gereden. Een populaire dikkebandenrace langs kasteel Croy, met start en finish voor huize Daniëls. Op gewone fietsen uiteraard, al was er al snel een enkeling die een krom stuur wist te versieren. En bij sommigen gingen de spatborden eraf. Het was een mooie ronde en Wim kon goed meekomen, ook met de oudere jeugd. Maar ja, hij voetbalde bij ASV ’33 en hij probeerde elke dag in de gang zijn record balletje hooghouden te verbeteren. Voetballen vond hij prachtig. Het werd een dilemma: voetballer blijven of wielrenner worden. Het werd voor een paar jaar het laatste.

“Coureur worden, de droom van iederen wakkeren knaap”, zo stond het ooit verwoord in een vooroorlogs Vlaams instructieboekje. Weg met de kicksen. De koers moest het worden. Met een rugnummer op werd je een ander mens, aldus de schrijver ervan. Voor sommigen betekende het zelfs een complete gedaanteverwisseling. Gladde benen, olie erop, premies op de meet, de bel voor de laatste ronde, de rondemiss. Er is een foto van Wim waarop hij de rondemiss gaat kussen na zijn overwinning in de Ronde van Gerwen. Voordien en nadien is nooit meer zoiets vertoond. Vol op de bek, de mond open. “Het kwam van twee kanten”, zou Wim er later die dag over zeggen. “Ik hield er nog bijna verkering aan over.

danielskus

Aan de Wielen
Wim Daniëls: “Het merk van mijn eerste fiets weet ik niet meer zeker, ik dacht een Mercier, maar op een zeker moment had ik een echte RIH, tweedehands weliswaar, maar wel een RIH, rood van kleur, een prachtige fiets. RIH was toentertijd hét merk, samen met Campagnolo voor de onderdelen, al geloof ik niet dat ik die had. We waren in Aarle-Rixtel met drie man min of meer tegelijk begonnen met fietsen: Henk Gijsbers, Cor van Bokhoven en ik. Er werd zelfs een supportersclub opgericht: “Aan de Wielen”, die nog steeds bestaat, maar die nu volgens mij geen supporterstaak meer heeft, maar een echte toerclub is, een bloeiende. Ik werd ook lid van Buitenlust in Helmond om wedstrijden te kunnen gaan rijden. Ik heb nog een foto waarop ik sta als clubkampioen van Buitenlust, bij de aspiranten, in een wedstrijd die we reden op de Braak in Helmond.”

danielsadspiranten

Wim ging vaak trainen met Cor van Bokhoven, die hij omschrijft als een oersterke renner, die te laat met wielrennen begon om het vak nog echt te leren. ‘Taai lijk wissen en sterk als staal’, schreef Karel van Wijnendaele eens over een renner. Zo’n omschrijving moet blijkbaar op Cor van Bokhoven van toepassing zijn geweest. Wim: “Hij had moeite met het nemen van bochten, waardoor hij vaak achter in het peloton zat, maar ze reden hem er niet gemakkelijk af. We trainden geregeld samen op een omloop in De Mortel. Daar sloten we aan bij anderen die daar al volop hun rondjes aan het draaien waren. Pietje Kessels en Frans van der Kam uit Lieshout waren er vaak, en Frans Kooijmans uit Beek en Donk. Het ging er hard aan toe. Mijn benen konden het amper bolwerken want ik had maar één verzet, geen derailleur zoals de amateurs. Cor ging ook nog vaak naar Berg en Dal, maar daar had ik geen tijd voor.”

Wim had zijn favorieten onder de wieleramateurs. “Corke Vriens, vond ik altijd erg mooi op de fiets zitten. En Jan Spetgens vond ik een geweldige renner. Die had ook een prachtige stijl, alsof het allemaal heel gemakkelijk ging. Hij won vaak. Ik was ervan overtuigd dat hij bij de profs veel zou gaan winnen, maar dat viel tegen. Ik weet niet waarom het hem daar niet lukte. Je kwam renners doordeweeks ook geregeld tegen als je bij de fietsenmaker was, in Someren, bij Gerrit Vossen. Om de een of andere reden kwam je daar vaak. Voordien was Adriaan Vriens uit Aarle-Rixtel de fietsenmaker bij wie ik mijn spullen kocht of liet repareren. Adriaan, een prachtige vent, was smid van huis uit en dat kon je nog wel eens merken als hij met je fiets aan de slag ging. Adriaan gaf meestal ook nog wat tips voor de nieuwe wedstrijd die in het weekend ging komen. ‘Veul bidde’ was zijn voornaamste tip”.

Het moltonnen trainingspak en de beddenplank
Wim Daniëls herinnert zich uit zijn rennerstijd nog zijn moltonnen trainingspak, dat enorm slobberde. Wim: “Het was geen gezicht, geloof ik; het leek een soort kolenpak, zeiden anderen weleens. maar ik vond het lekker warm. Ik had ook ergens een plank op de kop getikt die ik onder mijn matras legde, omdat ik ergens gelezen had dat Wim van Est had gezegd dat zo’n plank goed was voor renners. En ook dat je met gestrekte benen moest slapen. Dat probeerde ik dus ook maar. En ik bouwde een constructie van hout, waarop je je fiets kon zetten, zodat je een soort hometrainer had. Maar die is niet lang meegegaan, geloof ik.”

Echte begeleiding had Wim in zijn tijd niet. “Ik had zelfs geen vervoer naar de wedstrijden. Ik ging altijd met de fiets, met mijn broers en leden van de supportersclub. Als buren bij thuiskomst vroegen wat ik had gemaakt, zei Albert Engelen, die ook vaak meeging, meestal: ‘Ne jongen hond.’ Soms was de afstand naar een plaats waar een criterium werd gehouden groter dan de afstand van de wedstrijd zelf. Ik heb ook weleens meegedaan aan de Acht van Chaam, bij de aspiranten of nieuwelingen. Die moesten al vroeg starten, waardoor ik vanuit Aarle-Rixtel ook al vroeg op weg was naar Chaam. Dat was toch een behoorlijke afstand. In de drie jaar dat ik gefietst heb, ben ik in totaal twee keer met een auto of bus naar een wedstrijd gegaan. Eén keer was dat naar een klassieker, volgens mij in Midden-Nederland, met aankomst op een wielerbaan. Ik weet nog dat ik me kapot schrok toen ik die baan opvloog en in de bocht opeens zag hoe steil die baan was. Ik had nooit eerder op een baan gefietst. De andere keer met de auto of bus was naar Zandvoort, waar het Nederlands kampioenschap werd gereden. Daar had je ook te maken met de Tarzanbocht die behoorlijk link was. Er was op een gegeven moment een valpartij waarbij bij een jongen de spaken in zijn dijbeen zaten.”

Ambiance
Wim: “Voor mij hadden de criteriums in de regio toch wel iets heel speciaals. Er hing altijd een heel bijzonder sfeertje. Er was altijd geweldig veel publiek en dan die muziek, de microfonist, met z’n reclamepraatjes over ‘Vredestein tevreden zijn’ en zijn adviezen aan het publiek (blijf zelf aan de kant en laat de poezen in de mand of iets dergelijks), de pindaverkopers. Maar het allermooiste vond ik de man die altijd ging staan dansen op de muziek die door de straten schalde, de broekspijpen tot boven de knieën opgerold en dan maar dansen; het was werkelijk een wonderlijk schouwspel. En je zag hem bij bijna elke wedstrijd. Hij kwam ook op de fiets. Waarvandaan weet ik niet.” De man die Wim bedoelt, heette Johan Lackamp. ‘Ich bin ein Junggeselle’ riep hij steeds maar weer als hij danste. Grondwerker was hij van beroep. Wim zou graag meer van hem weten. Wat voor man was het? Hoe zag zijn leven er verder uit? Hoe is hij aan zijn eind gekomen? “Weet je zeker dat hij Johan Lackamp heette”, vraagt Wim, die blijkbaar de archieven in wil.

Einde carrière
Aan de veelbelovende wielercarrière van Wim kwam vrij vroeg een einde. Na het Carolus Borromeus College in Helmond was Tilburg de volgende halte. Hij ging er studeren en op kamers wonen. Al snel woonde hij er met iemand samen, in het geheim weliswaar, maar het vrat natuurlijk energie. En Wim ontdekte dat hij van boeken hield, van woorden en letters. Hij had steeds minder tijd om te trainen en stopte met het rijden van wedstrijden nog voordat hij amateur moest worden. Hij werd dus geen beroemde renner. Wel een fameus en gevierd schrijver. Veelgevraagd spreker en vaste columnist op de radio bij Spijkers met Koppen, elke zaterdag. Inmiddels is hij een BN’er, die regelmatig aanschuift bij talkshows op tv, waar hij eens vertelde dat de fiets na de boekdrukkunst de belangrijkste uitvinding is. De fiets heeft hem ook nooit losgelaten. Hij geeft er zelfs voordrachten over. Niet over wielrennen maar over de fiets, over de historie ervan en over het verhaal dat Stijn Streuvels schreef over de begintijd van de fiets: ‘Mijn rijwiel’. “Het mooiste boek dat er over de fiets is”, aldus Wim.

Wim mag zelf nog graag wat fietsen op zijn Nishiki Modulus van zo’n 20 jaar oud. “Heerlijke fiets”, zegt hij zelf. “Wind mee, wind tegen, maakt niet uit.” Maar Wim draait geen trainingsrondjes meer. Hij gaat altijd bij iemand op bezoek als hij de fiets pakt. Droge kleren mee voor als hij bezweet raakt of nat regent. “Met natte kleren ergens zitten, vind ik onaangenaam”, zegt hij. Soms probeert hij nog achter een brommertje aan te springen. “De Kaptein Mobylette was vroeger ideaal om achteraan te gaan. Maar ze zijn er bijna niet meer die brommertjes. En scooters gaan te hard. Soms word ik zelfs voorbijgereden door een hoogbejaard echtpaar op een elektrische fiets.” Het is een hard gelag voor de oud-winnaar van de Ronde van Gerwen en Valkenswaard. Maar hij kan er zelf wel om lachen.

Theo Buiting
Laatste berichten van Theo Buiting (alles zien)