Er zijn van die dagen dat een koers eigenlijk niet meer te relativeren valt. Geen schouderophalend ach, het is maar een sport, maar ruim baan voor superlatieven om datgene wat mensen van vlees en bloed zojuist hebben gepresteerd op gepaste wijze te verhalen. Gewoon, omdat de koers vanwege de omstandigheden raakt aan de meest primaire menselijke reflex: overleven.

Gisteren was het zo’n dag. Een episch schouwspel in een desolaat, door het verleden bezwaard land. Wind, verraderlijke wind. Alsof de schepper hoogstpersoonlijk windmijnen had neergelegd. Zo af en toe werd er een renner getroffen en woei de ongelukkige als een stuk papier in de berm. De rest ploeterde verder als een zeilboot op een woeste oceaan. Bizarre omstandigheden, sensationele beelden, schurkend tegen een grens van wat nog verantwoord was. Maar zoals iedereen wel weet: dat soort grenzen worden in de koers niet snel bereikt. .

‘Een circus,’ riep Bernard Hinault ooit over Parijs-Roubaix, de koers die hij enkel won om dat punt met recht te kunnen maken. En zonder een saus van heroïek die veel, zo niet alles, aanvaardbaar maakt, zou het niet vreemd zijn de vraag te stellen in hoeverre de renners gisteren onderdeel uitmaakten van een act. Ze staken hun afgetrainde koppen in de muil van een niets of niemand ontziend weermonster dat gretig over de akkers rolde, waarbij Sylvain Chavanel, aangevallen door een onwillig regenjack, het clowneske deel van de show voor rekening nam.

Op de bank, voor de televisie, leverde het theater in ieder geval gemengde gevoelens op. Enerzijds was er de opwinding over wat er daar allemaal in Vlaanderen gebeurde. Anderzijds een gevoel alsof je keek naar een RTL-realityshow in de geest van Help! Mijn man is klusser, of Een dubbeltje op zijn kant. Programma’s waarin de camera zonder genade andermans diepste ellende regisseert, terwijl de kijker, veilig en droog nog maar een zak chips opentrekt en lui de benen voor zich uitstrekt.

De twijfel kwam in vlagen, net als de wind, en toen de ergste stofwolken waren opgetrokken en de koers geplooid, restte er slechts bewondering voor de mannen die het allemaal hadden doorstaan. Een gevoel alsof er geschiedenis was geschreven. Luik-Bastenaken-Luik 1980, de Gavia in 1988 en Gent-Wevelgem 2015. Het verhaal was gemaakt en zou door de jaren heen alleen nog maar mooier worden. Niet in het minst door het nummer waarmee Jürgen Roelandts 60 kilometer lang de piste voor zich opeiste. Dat hij eraan ging voor de moeite deed niets af aan de grootsheid van zijn show. Zeker, Geraint Thomas woei nog een keer de berm in, maar de sierlijke wijze waarop hij zijn val brak en de macht waarmee hij vervolgens weer aansloot bij de kopgroep, maakte duidelijk dat hier niet langer sprake was van een ongelijke strijd. De circusvoorstelling was voorbij, de weergoden hadden serieuze tegenstand gekregen. En terwijl de zes helden, Niki Terpstra, Stijn Vandenbergh, Sep Vermarcke, Geraint Thomas, Luca Paolini en Jens Debusschere (of eigenlijk zeven: Jürgen Roelandts zwierf ook nog ergens rond) koersten door Flanders Fields klonk er in mijn hoofd epische filmmuziek, aanzwellend tot grote hoogte toen ‘oude man’ Luca Paolini met een geteisterde kop als eerste de meet passeerde. Kippenvel, euforie. Totdat het ergens in een hoek van de woonkamer klonk:
‘Het is net George Michael, die kerel’.
De filmmuziek liep vast als een versleten cassetteband en werd genadeloos vervangen door de deunen als Careless Whisper en Freedom.
Maar ach, het was toch slechts een koers?

Joost-Jan Kool