En opnieuw worstel ik. Dit keer niet met zoiets banaals als wie mijn nieuwe wielerheld moet worden. Nee, ik worstel met het wielrennen zelf. En dat is nogal wat, in mijn geval. Want ik houd van sport, sport is mooi, prachtig zelfs. Maar wielrennen. Wielrennen! Voor wielrennen is het woord ‘prachtig’ bij lange na niet toereikend. Van wielrennen krijg ik kriebels in mijn buik. Moet ik soms huilen en soms woest schreeuwen. Als ik vanaf de bank de koers volg, heb ik als vanzelf een grijns op mijn gezicht. En als ik achter de dranghekken langs het parcours sta, moet ik soms even een andere kant opkijken. Niet omdat daar ook iets te zien valt, maar omdat ik het gênant vind als anderen zien dat ik volschiet vanwege dat langsrazende peloton.

Ach, de koers. De allesomvattende liefde voor de koers.

Maar wat wist ik eigenlijk van de liefde?

Al voordat Tyler Hamiltons boek The Secret Race uitkwam, werd duidelijk dat het boek explosief materiaal zou bevatten. Details die zo bizar zijn dat je ze wel moet geloven. En ja, explosief is het, en bizar ook. Plannen met tuinmannen die doping moesten vervoeren, motormuizen die met tassen vol EPO door het peloton manoeuvreerden en gebruikte injectienaalden in verfrommelde blikjes cola. Schokkende details zijn het, en iedereen smult ervan.

Nog veel schokkender is echter de eenvoud van het bedrog. De dopingcontroles die kinderlijk eenvoudig werden omzeild, de dopingcontroleurs die qua kennis hopeloos achter de feiten aan liepen en maar weinig renners betrapten. En ik, ook in die jaren al een pelotonvolger, geloofde de dopingcontroleurs. Ik volgde de koers met de blik van de ware fan en wilde geen kwaad woord horen over de renners. Als ze betrapt werden, ja, dan schold ik ze uit, voor klootzak en idioot en wat al dies meer zij. Al die andere renners mochten echter op mijn onvoorwaardelijke liefde rekenen.

En in liefde is alles geoorloofd. Zeggen ze.

Eerder deze week zat ik naar de Vuelta te kijken. Op de bank, met een beker thee op het tafeltje naast me. Ik voelde me wat onbestemd, een beetje onzeker misschien. Ik keek naar de koers, maar ik was er net niet helemaal bij.

En toen was hij daar. Zomaar ineens.

Tussen de bank en de tv kronkelde de slang van het wantrouwen over de houten vloerplanken. Ik kende die slang al langer, maar tot nu toe kon ik hem prima de baas. Soms, tijdens een mooie Touretappe of in de finale van een voorjaarsklassieker kon hij wel eens de kop opsteken. Dan siste hij een beetje, vooral als de renners met speels gemak een zware col beklommen, of als er eentje als een duveltje uit een doosje wegsprong, of als Mart of Maarten of Michel of José zei dat dit bijzonder is, heel bijzonder. Op zulke momenten mompelde ik snel iets over ‘niet betrapt, geen bewijs’, waarna de slang zich direct terugtrok achter de bank.

Maar van de week bleef hij liggen waar hij lag. Voor mijn neus, waardoor ik bijna niets van de etappe zag.

‘Rodriguessssss,’ siste de slang. ‘Katoesssssja,’ siste de slang. ‘Riissssss,’ siste de slang. En ik keek met andere ogen naar de beelden op tv. Ik dacht aan Rodriguez, die zulke verrassend felle versnellingen uit de kuiten perst. Ik dacht aan Alberto Contador, die zo graag bij Bjarne Riis wil blijven. Contador, met zijn schorsing vanwege nul-komma-nul-weet-ik-hoeveel picogram clenbuterol. Ik moest ook denken aan Bjarne Riis, over wie Tyler in zijn boek zegt dat hij precies wilde weten hoe ‘ze het bij US Postal deden’. En die Tyler naar dokter Fuentes stuurde zodat Fuentes hem van bloeddoping kon voorzien. Bjarne Riis, die als renner nacht na nacht over obscure hotelgangen liep omdat zijn bloed zo dik was dat het zijn dood zou worden als hij gewoon zou gaan slapen. Maar ik moest vooral denken aan de renners uit de jaren negentig. En aan al hun trucjes en het gemak waarmee ze die trucjes voor de buitenwereld verborgen hielden. Ik dacht aan ze, en aan hun huidige tijdsbesteding die zich zo vaak in en rond het peloton afspeelt.

De slang zit in mij, dat weet ik heus wel. Het is mijn eigen wantrouwen. Mijn eigen sissende slang die de laatste tijd bijna dagelijks gevoed wordt door nieuwe ontboezemingen. Ik worstel niet met het wielrennen, nee, ik worstel met mijn eigen wantrouwen. Ik worstel met mijn liefde die op de proef wordt gesteld. En nee, ik weet nog niet wat deze worsteling mij gaat brengen. Wat ik wel weet, is dat ik mijn oude blik mis. De blik van de ware fan. Die geen kwaad woord wil horen over de renners en onvoorwaardelijk en vol overgave van de koers houdt.

Mariska Tjoelker
Laatste berichten van Mariska Tjoelker (alles zien)