Voorzichtig schuift Eddy terug onder het dekbed. Drukt zijn hoofd diep in het donzen kussen. Luistert naar de ademhaling van zijn vrouw. Ze slaapt. In het schemerdonker staart hij naar het plafond. Kijkt hoe de strepen licht die door het slecht neer gelaten rolluik vallen langzaam breder worden. Ergens in het huis gaat een deur open. En weer dicht. Een toilet wordt doorgespoeld. De stilte neemt weer over. Oorverdovende stilte. Gevuld met kwinkelerende vogels. De knetterende brommer van de krantenjongen. De diepe brom van de Volkswagenbus van de buurman drie huizen verder. Een hond blaft. De ontwakende straat. Tevreden met zijn keuze dommelt hij weer in.

‘Eddy.’ Leontien schudt aan de schouder van haar man. ‘Au.’ ‘Je hebt je verslapen.’ Leontien negeert het gekerm. Eddy bromt iets onverstaanbaars. ‘Het is al acht uur geweest.’ ‘Maak je niet druk lieverd, ik blijf thuis vandaag. Ik denk dat ik hier even harder nodig ben.’ Zijn vrouw kijkt hem vragend aan. Niet begrijpend. ‘We moesten maar eens wat tijd uittrekken voor de kinderen. De neuzen dezelfde kant op proberen krijgen. Dit kan zo niet langer.’ Met een reuzenzwaai zwiert Eddy zijn benen over de rand van het bed en strompelt stijf naar de badkamer.

‘Is pa ziek?’ Lars wacht het antwoord van zijn zusje niet af. Wil een appel uit de fruitschaal pakken en doorlopen naar buiten. ‘Kom even zitten jongen. Jij ook Marianne. Jullie moeder en ik willen even met jullie praten.’ Schoorvoetend schuift de jongen aan, het meisje volgt zijn voorbeeld. Afwachtend op wat komen gaat. Wat hun plannen zijn. Dat ze die maar even moeten doorschuiven. ‘Vandaag willen we samen met jullie doorbrengen…’ ‘Net als vroeger’, valt Leontien hem in de rede. ‘Net als vroeger’, herhaalt Eddy. ‘We zijn enorm geschrokken van wat er de laatste dagen allemaal is gebeurd. Wat er met jullie gebeurt. Met ons, met ons als gezin.’ De kinderen kijken hem aan alsof ze het in Keulen horen donderen. ‘Wat…’, probeert Lars een opening te forceren. ‘Vandaag gaan we met zijn allen naar het strand.’ Eddy gooit de deur dicht. ‘Geen afspraken, geen verplichtingen. Gewoon wij met zijn vieren, een bult zand en een plas water.’

Leontien slaapt. Haar ogen verstopt achter een grote zonnebril. Haar slappe borsten, glimmend van de zonnecrème, bewegen zacht op het ritme van haar ademhaling. Marianne staat aan de vloedlijn met haar voeten in het water. Eddy bedenkt dat ze met de dag meer op haar moeder gaat lijken. Op het meisje waar hij vierentwintig jaar geleden zo halsoverkop verliefd op werd. Hij kijkt naar zijn zoon, die een paar meter verderop verdiept is in zijn mobiel. Koptelefoon op, alleen op de wereld. Dit is niet wat hij voor ogen had vandaag.

‘Wat doe je Lars?’ De jongen kijkt op. Houdt een hand boven zijn ogen tegen de felle zon. Pulkt een oortje uit zijn oor en kijkt vragend naar zijn vader. ‘Is het niet fijn, zo’n dag samen?’ Het klinkt wat onbeholpen. Lars haalt zijn schouders op. ‘Kun je TV kijken op dat ding? Hier?’ Lars knikt, ‘wil je de tour zien?’ ‘Ploegentijdrit vandaag.’ Zijn zoon verdiept zich in het apparaatje. ‘Hier.’ Eddy verdiept zich in het kleine beeld. Schermt het met zijn handen af van het zonlicht. ‘Omega doet het goed. Kijk jongen, hoe dat ronddraait. Dat molentje, die waaier. Wat een samenwerking. Hoe zo’n ploeg op elkaar vertrouwt om met zijn allen over de streep te komen.’ Lars kijkt met hem mee. Zegt verder niets.

‘Heb je dit gezien pa?’ Lars houdt zijn mobiel voor het gezicht van Eddy. ‘Die Ted King mag morgen niet meer starten, omdat hij zes seconden te laat binnen was. Hij kon zijn ploeg niet volgen. Dat wil ik niet pa.’ Eddy kijkt naar zijn zoon. Weet niet zeker of hij begrijpt wat hij bedoeld. Leontien kijkt op, vergeet FC de Kampioenen voor een moment. ‘Jullie mogen me niet laten vallen. Ik heb niets gedaan, iemand moet een fout gemaakt hebben.’

Marc Zaan