Om carnaval had hij nooit veel gegeven. De lol van verkleed door de straten hossen op de maat van infantiele hoempapamuziek ontging hem. Wat vreemd was, want ieder jaar stortte de rest van zijn familie zich vol overgave in het feestgedruis. Zijn zus had jarenlang bij de dansmariekes meegedaan. Zijn vader was een in het dorp beroemde ’tonprater’ en zijn zwager zat sinds vorig jaar in de Raad van Elf. Maar blijkbaar was de liefde voor carnaval niet genetisch bepaald. Als kleuter had hij het nog wel leuk gevonden dat hij verkleed als Zorro of als cowboy over straat mocht. Maar hoe ouder hij werd hoe minder hij van het feest begreep of genoot. Toch trof hij zichzelf ieder jaar weer aan in de hossende meute. Hij was nu eenmaal niet bestand tegen het principe van groepsdruk. Het was beter om een paar dagen mee te doen met carnaval dan om het hele jaar een uitzondering te zijn. Terwijl hij diep in zijn hart wist dat hij die uitzondering sowieso al was. Waar iedereen het hele jaar droomde van carnaval, droomde hij van De Omloop.

Toen hij bij de amateurs koerste stond carnaval voor het laatste weekend in het jaar dat hij en zijn ploeggenoten toestemming hadden om even de teugels te laten vieren. In het rennersbestaan waren er eigenlijk maar weinig momenten om door te zakken. Na de laatste koers van het jaar werd er traditioneel enkele weekends op rij flink gefeest, om daarna het strakke regime van het coureursleven weer op te pakken en de hele winter hard te trainen. Carnaval is heilig hier in het zuiden van het land, zelfs de ploegleider kon daar niets aan veranderen. Na een winter van zware en vooral koude trainingen in het grijze Brabantse land betekende carnaval het nieuwe begin. Het land werd voorlopig nog niet minder grijs, maar De Koers kwam er weer aan. Nog één avond doorzakken. Langs de zijlijn blijven staan was geen optie. De groepsdruk om in een belachelijk kostuum jezelf lam te drinken was als vanouds groot. Hoewel hij het feest inmiddels haatte, kwam hij er niet onderuit. De volgende ochtend stond er een trainingskoers op het programma. Het decor was een industrieterrein net buiten het dorp. Bijna rechtstreeks uit de kroeg kwamen hij en zijn ploeggenoten naar de start. Na vijftien van de veertig ronden was al duidelijk welke renners er wel en niet carnaval hadden gevierd. Nog slechts een kwart van het peloton was in koers. Allemaal renners van de overkant van de rivier. Zelf stond hij voorovergebogen langs het parcours tussen de struiken. Zijn fiets lag achter hem op de grond. Met zijn winterhandschoenen veegde hij een restje braaksel uit zijn mondhoek.

Sinds hij tot de rangen van de profs was toegetreden was hij tot zijn grote vreugde nooit meer in het land geweest tijdens carnaval. Terwijl Brabant zich onderdompelde in de carnavalsroes reed hij zijn eerste koerskilometers van het jaar ergens in Zuid Spanje, de woestijn van Qatar of zoals vorig jaar in Australië. Zijn enige Brabantse ploeggenoot zag in hem een bondgenoot om carnaval te introduceren in het rennershotel in Adelaide, maar toen geen van de renners aansloot bij de poging tot polonaise gaf die het toch maar op. Niet vreemd, want wat wisten de ploeggenoten uit Friesland, Kazachstan, Schotland, Denemarken en Nieuw-Zeeland nu van dit belachelijke feest?

Toen zijn ploegleider hem afgelopen november had verteld dat hij komend seizoen deel uit zou maken van het ‘classics squad’ binnen zijn ploeg was hij dolblij geweest. Tot nu toe werd hij in het voorjaar altijd opgesteld in de meerdaagse koersen, ter voorbereiding op de grote ronden waar hij jaarlijks een vaste waarde was voor zijn kopman. Er waren al enkele podiumplaatsen in de Giro en de Tour geweest waaraan hij nadrukkelijk had bijgedragen. Met zijn manier van koersen in het vorige seizoen had hij de ploegleiding weten te overtuigen dat hij ook van belang in de klassiekers kon zijn. Iets waar hij van jongs af aan van gedroomd had. Koersen over de Vlaamse heuvels en kasseien was waarom hij renner was geworden. Hij droomde ervan over de Berendries te koersen. Hij droomde van De Ronde, De Omloop en van Kuurne. Hij had zich alleen niet gerealiseerd dat het ‘classics squad’ altijd de laatste weken voor de klassiekers in Vlaanderen trainde om vast te wennen aan de omstandigheden. Renners die rechtstreeks uit de zon en van het zwarte gladde woestijnasfalt kwamen maakten in het openingsweekend weinig kans in de grauwe werkelijkheid van De Omloop en Kuurne. Dan ben je lekker thuis in de aanloop naar de koers, had zijn ploegleider hem nog gezegd…

Over zes dagen was het zover. Dan zou hij voor het eerst in zijn loopbaan aan de start staan van De Omloop. Gister had hij met zijn ploeg het finaleparcours verkend. Het regende en de kasseien lagen er slecht bij, maar hij zat continu glimlachend op de fiets. Iedere klim werd er gesprint en op de Taaienberg, de Wolvenberg en de Molenberg was hij als eerste boven geweest. Met de benen zat het wel goed. Hij was klaar voor zijn droom. Want ondanks alle beroemde bergen die hij had beklommen in de Giro en de Tour, ondanks het kippenvel op zijn armen ieder jaar weer als hij de Champs Elysee opdraaide, dit was waar hij van droomde. Over een paar weken stond De Ronde op het programma, maar komend weekend al zou hij voor het eerst als prof koersen in Vlaanderen. Na de verkenning dronken ze nog koffie op het Sint Pietersplein in Gent. Hij genoot, hij stond op het punt zijn dromen waar te maken.

De volgende ochtend werd hij wakker in zijn oude slaapkamer in het ouderlijk huis. Het was onrustig in huis. Zijn ouders waren druk bezig de kostuums in orde te maken. Zijn zus, die met haar man woonde in de tot appartement omgebouwde hooizolder van de oude boerderij, stond de zwarte pantalon voor zijn zwager te strijken. De witte handschoenen en steek met fazantenveer die bij het lidmaatschap van de Raad van Elf hoorde lagen al klaar. Of hij op zijn minst meeging kijken naar de jaarlijkse ‘Opstoet’, de parade van praalwagens waar enthousiaste carnavalisten de hele winter aan hadden gewerkt. Vooruit, alleen naar de Opstoet, had hij gezegd. Maar dan moet je wel verkleed gaan, drong zijn zus aan. Hij stribbelde voor de vorm tegen maar een paar uur later stond hij met zijn ouders en zijn zus verkleed als Oliesjeik naar de Opstoet te kijken. Zijn zwager zwaaide hem toe vanaf de wagen van Prins Carnaval met een flesje bier in de hand.

Het duurde niet lang voordat hij door een aantal oude bekenden werd herkend. Toen de Opstoet voorbij was bevond hij zich in een grote groep carnavalsvierders. Er zaten enkele oud-ploeggenoten van hem bij, die inmiddels de fiets hadden verruild voor een gewone baan. De groep stond erop dat hij even meeging naar de kroeg. Één Pintje kon toch zeker wel? De Omloop was toch pas over een week. Hij stond op het punt zijn dromen waar te maken en wist donders goed dat een dag feesten in één klap de scherpte uit zijn benen kon halen. Vorm is een ongrijpbaar iets voor een renner. Maar als je het te pakken had, zoals hij nu, moest je het koesteren. Om zijn oude maten niet teleur te stellen ging hij mee naar de kroeg. Één pintje, zwoer hij plechtig. Maar groepsdruk is iets vreemds…

Om drie uur ’s nachts lag hij eindelijk in zijn bed. Zijn sjeiksgewaad had hij nog aan. Die nacht droomde hij van De Omloop. Hij fietste eenzaam, aan kop van de koers. Alleen de Molenberg nog en daarna zou het een glorieuze intocht van Gent worden. Net toen hij wilde aanzetten om de Molenberg op te sprinten zag hij dat de weg versperd was. Een grote praalwagen blokkeerde het parcours. Boven op de wagen stond een groep verkleedde mensen te hossen. Stuk voor stuk hadden ze een flesje bier in de hand. Ze zwaaiden naar de renner en vroegen of hij er ook een lustte. Ach kom, één pintje kan toch wel? Hij knikte en stapte af van zijn fiets. Eén pintje kon inderdaad geen kwaad.

Theo Neyenhuis
Laatste berichten van Theo Neyenhuis (alles zien)