De Sir Edmund bijlage van de Volkskrant afgelopen zaterdag: “Het grote A.F.Th. nummer”. De kop van Adri van der Heijden vol op de cover. Én even later in beeld bij DWDD. Een doorleefd gelaat, zullen we maar zeggen. De tijd is niet tandeloos aan hem voorbijgegaan. Vijfenzestig is ie nu en heeft daarmee zijn ome Willy ingehaald.
“Hoek Hobbemastraat-Stadhouderskade daar werd hij in de vroege ochtend van Eerste Pinksterdag op de fiets geschept door een auto”. Zo opent de rouwadvertentie in de Volkskrant van 29 mei 2010. Tonio van der Heijden is verongelukt. Eenentwintig jaar. Geboren in ‘88, het jaar dat een andere jonge Van der Heijden ook verongelukte. Was het een selffulfilling prophecy, een verzoeking der goden, of gewoon het noodlot, wie zal het zeggen.
Het verliezen van een kind is oneerlijk, het is tegen de natuur. Ze horen aan jouw graf te staan en jij niet aan het hunne. Een regelrechte nachtmerrie. Samen word je door de diepste en donkerste spelonken gejaagd die het leven voor je bereid kan houden.
Adri van der Heijden schreef een nagedachtenisroman. “Tonio”, een pil van 600 pagina’s. Binnen een jaar. Een tijdspanne voor een dergelijk literair grafmonument, die ík nauwelijks kan bevatten. En dan is er nu ook al de film.
Het is niet zijn enige uitgebreide grafschrift. Het Boekenweekgeschenk van 1992, Weerborstels* raakte me eigenlijk even hard als die advertentie in de krant. Het was een requiem voor zijn neefje Willy. Met een prominente rol daarin voor diens vader Willy sr. Terwille van een zweem van fictie heten ze in die novelle Robby en Robert. In een getroebleerde vader-zoon relatie. Althans volgens de uitleg der schriftgeleerden. Maar was dat wel zo?
De Omloop der Kempen ergens midden jaren vijftig. Toentertijd werd er vanuit Veldhoven nog een extra lus over Eindhoven gemaakt. Op de Wal voor de deur van het Eindhovens Dagblad werd een premiespurt verreden. Over de Hoogstraat gaat het dan in gestrekte draf terug de Kempen in. Onze hele straat gaat kijken naar de doorkomst op Bal van Gennep, een bekende driesprong in onze wijk, de Bennekel. Ze zijn dan pas een kilometer of tien onderweg. Voorop in vliegende vaart de jongens uit de buurt. Op kop Willy van der Heijden, dan Jantje Klep en Louis Wouters. Coureurs van eigen teelt, zogezegd. Mannen van stavast. De rest hing er in een lang bontgekleurd lint achteraan. Tevreden trok iedereen huiswaarts naar de zondagse soep. Later op de middag mocht ik, achter op de fiets, met mijn vader mee naar de verzorgingspost. Bij de Dommelbrug net achter Waalre. De speaker in de geluidswagen kondigde met veel bravoure de koplopers aan. Kerels met voor mij redelijk exotisch klinkende namen als Schalk Verhoef en Geurt Pos. In de hele Bennekel woonde geen enkele Geurt of Schalk, dat wist ik zeker. Mijn helden van Bal van Gennep zitten dan al op een dik kwartier. Een troosteloos plukje renners met Willy als eerste man. Terug thuis vertel ik dat Willy “d´n urste van de lèste” was. Hilariteit alom, het werd een staande uitdrukking . En toen ik zelf ging fietsen en hondsmoe thuiskwam zeiden ze: “Ge waart zeker ok wèr d’n urste van de leste.” Ze zaten daarbij goddomme te kaarten. Hartelijkheid troef!
Dezelfde Hoogstraat van daarnet , op een vroege zondagmorgen, maar dan een flink stuk opgeschoven in de tijd. De eerste mis, die voor de duivenmelkers en renners, is uit. We hebben een flemerig preekje van de kapelaan weten te verteren. Over al het goede dat ons in het hiernamaals ten deel zal vallen. Mits we natuurlijk heel braaf blijven. Het eeuwige hiernamaals, oneindig hetzelfde. Voor het idee alleen al was ik letterlijk doodsbang. En daarbij, wij hadden op datzelfde moment wel wat anders aan onze kop. Koersen, niets tastbaarder dan dat, moesten we. Nog diezelfde middag. Ik loop op met Willy en zijn gezinnetje: vrouw Marie-Louise, de kleine Willy en dochtertje Jannie. Ze wonen maar een paar deuren van ons vandaan. Voorjaar, erg warm voor de tijd van het jaar met een strakke oostenwind. Willy snuift eens: “Weinig zuurstof in de lucht vandaag”. Eenmaal thuis in huize Van der Heijden, wordt zo meteen de hele bups in de VW Kever geladen. Met nog een extra passagier en twee fietsen op het dak gaat het dan spoorslags naar Bels. Vast ritueel in elk weekend en vaak ook nog doordeweeks want Willy werkte in de ploeg.
“En Willy”, vraag ik, ”waar gaan jullie vandaag naar toe?”. Landen op de taalgrens in Vlaams-Brabant zou het worden. Willy had inmiddels in al die jaren de Nederlandse criteriums niet meer hoog op zijn verlanglijstje staan. In Belgische koersen met hopelijk weinig vertrekkers, daar kon ie nog wel af en toe een prijsje meepikken. Belgisch-Limburg, Luik tot zelfs de provincie Luxemburg toe, werden afgeschuimd. Zijn actieradius reikte tot diep in Wallonië. De Franse grens was dikwijls dichtbij. Dat hij het Frans niet machtig was, deerde niet.”Krampee, krampee, kapoet”, verder kwam Willy in z’n wieler-esperanto niet als ie onderweg in de koers tot overnemen werd aangemaand.
Wij volgden nogal eens in zijn kielzog. Alleen was Landen die zondag wel een complete misrekening. Zeker toen in het inschrijfcafé het licht verduisterde en de massieve gestalte van bondscoach Joop Middelink in de deuropening verscheen. De complete Nederlandse selectie was op het appèl. Den Hertog, Zoetemelk, Krekels, Pijnen, dat soort volk. Olympische kampioenen in spé. Alsof je ’s woensdags een paar kicksen had gekocht en op zondag de wei in moest tegen het eerste van PSV.
Willy was in onze ogen een door de wol geverfde coureur. Als beginnend amateurke laat je je raden door zo’n man die een generatie ouder is. “Als je mee naar Bels gaat, Theo, dan moet je hoge Pirelli-tubes leggen. Daar rij je op de kasseien en slechte weg niet zo gauw mee lek”, zei hij. Hij hield z’n hoofd altijd wat schuin en zo – wat scheef zittend – was hij ook met z’n fiets vergroeid. Brede kop, fors geschouderd, ’n raar wit sterretje op de pupil van z’n rechteroog. Waar dat sterretje vandaan kwam, heb ik ‘m nooit durven vragen. Net zo min als ooit ik zijn advies om Hoge Pirelli’s te rijden in de wind heb geslagen. Tuben met een hoge hiel hebben veel meer veerkracht; Willy kon het weten, wie anders. Willy heette hij eerst nog. Later toen zoon Willy opgroeide, werd het al gauw Willem. Willem van der Heijden. Willem was wat onrustig van aard maar echt opvallen deed ons dat niet. “Aparte”, “dolle” of “gek” was zo’n beetje de opklimmende reeks van kwalificering door de buurt voor figuren die er wat uitsprongen. Maar daar bleef het bij.
Het pseudo-charisma dat Willem uitstraalde, lokte natuurlijk veel renners naar huize Van der Heijden. Voor de sterke verhalen, voor de adviezen, of ondersteuning.
Ik herinner me nog dat ze zo’n klein nerveus rillend hondje hadden, ’n pincherke, dat onder het warm eten weleens over de tafel liep en bij Willem af en toe wat soep mee mocht slurpen. Een tafereeltje dat later min of meer terugkeert in de tragi-komische cultfilm Le Vélo de Ghislain Lambert, maar dat even terzijde.
Willem had zich in de tussentijd ook ontwikkeld in de medische begeleiding. Voornamelijk van zichzelf. Elke proviandkelder bij ons in de straat stond vol lege weckflessen; wecken was passé. Bij Willem dienden de weckflessen als alternatieve medicijnkast. Maar het ging er hem niet om, hard te rijden. Nee, zo bezwoer hij me eens, “Weet je, ik pak alleen voor de moraal”. Ongeveer op dezelfde manier verdedigde Eddy Beugels ooit zijn dopegebruik voor enkele verbaasde Belgische magistraten: “Edelachtbare heren, na zo’n pilletje trek ik met plezier mijn koersschoentjes weer aan.” En och, was het allemaal zo verwonderlijk. Willem draaide onregelmatige diensten op de drukkerij. Moest jaarrond veel tijd spenderen aan trainen en wedstrijd rijden. En er moest bijverdiend worden met tv-antennes plaatsen om zijn dure fietshobby te bekostigen. Altijd maar jakkeren. Ook fysiek nog eens op de hielen gezeten door vadertje tijd. Maar hij kón niet anders. Gevangen zittend in zíjn rondtollende en doordenderende achtbaan. Dan was er toch zeker die little yellow pill. Als Mother’s Little Helper zo fraai bewierookt door de Rolling Stones.
Later deelde Willem zijn grootste geheimen kennelijk ook met anderen. Het was bij de profronde van Valkenswaard, ergens in de jaren tachtig, dat ik hem na vele jaren nog eens terugzag. Hij had heel lang gekoerst, maar was inmiddels gestopt. Hij had dat ritme nodig gehad, want zoals ik ooit een clubbestuurder had horen zeggen: “Willeke moet blijven fietsen, anders gaat hij aan de zuip.” Een familietrekje. Het rennen als medicijn tegen de boze buitenwereld. Koersen op de vluchtstrook.
Klaarblijkelijk had hij nieuwe expertise opgebouwd, want hij vertelde me dat hij pas nog “bloedzuivering” had toegepast bij een jonge beroepsrenner. Bloedzuivering op een slaapkamertje in de Benoitstraat! Ik had geen flauw idee waarover het ging en niemand had toen al ooit van ene Dr. Fuentes of Human Plasma gehoord. Willem geloofde sterk in de maakbaarheid van de mens als renner. Zo refereerde hij graag aan zijn vriend Paul Schall uit Hasselt. Een geblokte Duitser. Mijnwerker, koolputter zeggen ze daar, en coureur. Volgens Willem trainde die nooit, moest ondergronds werken als een paard en reed altijd prijs. Die had “de goei pille, klaor ijzer”.
De bij leven al legendarische Willem van der Heijden. Heimelijk had ik het idee om er nog ‘ns ooit een verhaal over te schrijven. Totdat ik Weerborstels in handen kreeg. En in één ruk uitlas. De teloorgang van een familie. Speed-kings Willem en Willy! Vastgenageld aan m’n stoel heb ik gezeten. A.F.Th. van der Heijden was me te vlug af geweest. Hij had mijn story over zijn ome Willy al geschreven. Als een kroniekschrijver. De Jan Hollanderstraat herleefde. Robert en Robby uit het verhaal waren Willem en Willy ten voeten uit. Feiten en minimale fictie waren naadloos in elkaar overgevloeid.
In het boekje -opgedragen aan zijn zoon Tonio- tobt Adri van der Heyden over de doodsangst. Een thema dat de kleine Willy nooit heeft herkend en de grote Willy had bezworen. Bezwóren zult u vragen. Jazeker! Een voorbeeldje van onze Grote Medicijnman. Op de terugweg van Hasselt – een belangrijk steunpunt in Willems netwerk- naar Eindhoven kregen hij en Marie-Louise een verschrikkelijk auto-ongeluk. Zijn vrouw werd in kritieke toestand opgenomen in het hospitaal van Hasselt. Het tij keerde toch ten goede en ze werd vervoerd naar het ziekenhuis in Eindhoven.
Na een aanvankelijke periode van verder herstel traden complicaties op. Haar buik zwol steeds verder op, zoals ook in Hasselt gebeurd was, en de toestand werd opnieuw levensbedreigend. De specialisten wisten er geen raad mee. Willem, in alle heftigheid natuurlijk, verwees de medici naar “Hasselt”. Hoezo Hasselt, een Belse kliniek, kom nou toch! De dames en heren medici stonden erbij en bleven er naar kijken. Willem reed spoorslags naar Hasselt, bekeek daar de status en medicatie. Vraag me niet hoe, maar hij lapte ’t. Tijdens de bezoekuren diende hij z’n vrouw zetpillen toe en zie binnen de kortste keren knapte ze op en mocht naar huis. Een spectaculair herstel. De witjassen krabden zich achter hun oren. Willem zette, bij wijze van spreken, de weckfles terug op het schap en zei: “Ziede wel.”
Samen met zijn maat Joop had Willy jr. zich te pletter gereden tegen een boom op de Geuzendijk in Weert. Op 5 december 1988, surpriseavond. Op de vlucht voor de politie. Met gedoofde lichten en een onzalige snelheid probeerden ze die klopjacht te ontlopen. Willy was, met zijn achtentwintig jaar, het leven lang daarvoor al ontstegen. Ooit, lichtjaren geleden, een aandoenlijk klein manneke. Dat bij ons aan de deur kwam om oud papier in te zamelen voor wielerclub Wilhelmina. Ook zijn- niet geringe- sportieve ambities dateerden uit een vorig leven. Aan kampioen van Nederland cyclocross bij de categorie nieuwelingen had hij nog gereikt. Ruim voor mannen als Henkie Baars, de latere wereldkampioen, en toekomstige prof Nico Verhoeven bijvoorbeeld. Vrij vlot daarna was het fietsen al over en uit. Want er was nog zoveel meer te ontdekken in het leven. Sex & Drugs and Rock ’n Roll. Live fast, die young and leave a good looking corpse. Alleen dat laatste… Hij zou er zelf om hebben kunnen lachen.
“You will always be my once in a lifetime.” Vijf jaar na zijn James Dean-achtig einde verschijnt nog een anonieme liefdesschreeuw in het Eindhovens Dagblad. Plus nog een cryptische vaderschapsclaim. Arm Willyke toch!
In april ’92, direct na het verschijnen van Weerborstels schreef ik er een column over in de Wieler Revue. Titel: Hoge Pirelli’s. Het slot van dat artikeltje was een, misschien wat knullige, metafoor:
Soms blijkt dat alle lijnen samenvallen. Toen ik “Weerborstels”, dichtsloeg kwam direct de rouwadvertentietekst van de kleine Willy terug op mijn netvlies.
“Je ging zoals je leefde, veel te snel
Vriend en vijand zullen je missen”
Maar gelijktijdig ook de opdracht van het boekje “Voor mijn zoon Tonio”. Toen pas herkende ik Adri van der Heijden’s echte angst voor de dood.
Voordat je het weet staat het Grote Rad van Avontuur ook op jouw huisnummer stil, Adri. Dan helpt zelfs de veerkracht van Hoge Pirelli’s even niet meer.
Waarom schreef ik het toen zo op? Werd ik nog zo geteisterd door mijn eigen muizenissen en tobberij, nee het rauwe verdriet en de intense miserie, dat ik het vingertje wel moest opsteken.
Het was immers nog zo kort ervoor geweest dat hij tegen ons zei: “We moeten haar laten gaan, ze heeft genoeg afgezien”. Hij, Jozef Rammeloo, Zeeuws-Vlaming, kinderoncoloog. Zij, onze Aukje, dappere leeuwin, net vijftien. Niet alleen De Muur viel die dag.
Voor mijn zoon Tonio. Waarom die opdracht. Ga het noodlot toch niet tarten door zo’n verhaal op te dragen aan je peuterzoontje. Of zou hij misschien diep van binnen toen toch hebben willen neerleggen dat zijn Tonio, net als Robby in de novelle, een echte Van der Heijden zou worden? Een verhalenverteller, een onverschrokkene, beetje losbol ook wel. Maar wel in een rijk en vol leven natuurlijk.
Een jaartje of wat later was er een literaire avond in Venlo. A.F.Th. bewoog zich toen nog gewoon onder het voetvolk. In de pauze signeerde hij een exemplaar van Weerborstels. Zonder een spoor van herkenning of verbazing te laten blijken schreef hij de gevraagde opdracht: “Voor onze Willy”. Op een eerdere vraag waarom hij het boekje opgedragen had aan Tonio, kwam een wijdlopig en wollig exposé, zonder pointe. Nergens een spoor van familie-chroniqueurschap.
Bal van Gennep revisited. Waar ik Willem voor het eerst in actie zag, ontmoette ik hem ook voor het laatst. In januari 1998. Er zat zeker wel een jaar of veertig tussen het moment dat hij als eerste in de Omloop der Kempen over de Hoogstraat was gestoven. Bal van Gennep was omgedoopt in Franz Leharplein, het winkelcentrumpje van “Vogelaar-krachtwijk” de Bennekel. Verzamelplaats ook van lieden met een onbestemde daginvulling. Bij de ingang van de AH, een kreet: “Hé Buiting”. “Verrekt Willem, bende gij ut; dàede mij nog herkent!”
Terug naar de roots. En hoe. Even op bezoek bij mijn oude moeder en klaar voor een paar boodschappen. We raken aan de praat, of eigenlijk is het zo dat Willem begint te vertellen. Natuurlijk over “onze Willy”. “Komende zondag zou hij achtendertig zijn geworden. Het is al tien jaar geleden dat hij verongelukte. Maar ja tien jaar is niks, toch. Elke nacht moet ik weer door de mangel. Nog steeds. Het was zijn derde zware ongeluk. Elke keer kwam hij er weer bovenop. Ongeluk zeeje ze, mar witte wà ut waar, ze hebben um vermoord. De pliessie heeft hem vermoord. In de krant stond dat ze aangehouden waren bij een routinecontrole. Op vijf december ’s avonds zeker. Niks ervan, ze zochten hem! Met gedoofde lichten is hij eruit genaaid. Nooit hadden ze hem gekregen, nooit. Maar er hing iets van metaal los onder de wagen. Elke keer als dat de weg raakte, kwam er een vonkenregen vrij. Zo konden ze zien waar ze naar toe gingen. Opgejaagd als een wild dier is hij tegen die boom gevlogen. Ik ben nog bij de Officier van Justitie in Roermond verhaal gaan halen. Ze zien oe nog nie stòan, die manne.
Onze Willy had ook nog een levenpolis afgesloten. Alle organen zou hij afstaan bij overlijden vóór zijn dertigste. Witte veur hoeveul, veur twî-honderd-tachtig-duuzend gulde. Maar ze keerden niks uit , want het was volgens hen zelfmoord. Klootzakken! Ik heb Peter R. de Vries nog een brief hierover geschreven.
Ja, ik ga nog heel vaak naar het kerkhof. Achter het bejaardentehuis, waar jullie moeder zit. Ik ben er helemaal onderdoor gegaan. Lelijke dingen hebben ze over mij gezegd. Drie maanden in een gesloten afdeling op de Grote Beek (Psychiatrische Inrichting te Eindhoven; red.) gezeten. Met negenentwintig man, waarvan vijfentwintig moordenaars. Ik heb daar goed kunnen praten met een verpleger, hoor. Ben er weer helemaal bovenop gekomen.”
Het huwelijk van Willem en Marie-Louise was al lang naar de knoppen. Willem had een tijd in een tegenoverliggende garagebox gewoond. Nu woonde hij mî un wijfke, zoals ze dat in Eindhoven zeggen, op een flatje in de buurt.
“Ziede dun dieje doar, die jonge gallepert, mî die tatoeage in zunne nek. Die heb ik van de heroïne af geholpen. Ja, als je problemen hebt, kom dan maar naar mij. Cavallilaan 145. Ziekte, verslaving, slagen voor je rijbewijs of welk examen dan ook. Ik regel het allemaal. Ik heb een kamer met alleen maar zand op de vloer. Die zet ik vol kaarsen. En stook die dan de hele nacht. En in dat zand teken ik dan met twee gekruiste vingers figuren. Achten, liggende achten, een halfuur lang. Dan komt het allemaal goed. Acht is het magische getal. Ik ben niet voor niets geboren op de achtste van de achtste.”
Inderdaad Willem, nothing comes easy. Liggende achten, het symbool van de eeuwigheid, het teken van de tegengestelde krachten ook. Als we elkaar gedag zeggen, vraagt hij op de valreep nog: “Hedde gij òk keinder?”. ” Zeker, Willy, zeker”, is het enige dat ik kan antwoorden.
Afzien, er zijn niet zoveel specialisten die dat werkwoord hanteren, denk ik. Maar misschien dat de kinderoncoloog in het UZ in Leuven dat toch ook gebruikte toen Miguel het zoontje van ons aller wielerdichter Willie Verhegghe de ogen moest sluiten. “Tien jaar jong en dan al zoveel afgezien.”
Bij de afscheidsbijeenkomst van Tonio, de zoon van Adri van der Heijden, citeerde broer Frans op het einde de allerlaatste regel uit Weerborstels: HIJ IS NIET DOOD. Willem zou het ooit gezegd hebben aan de baar van hunne Willy.
Natuurlijk, ze zijn niet dood. Ze zijn alleen even niet bij ons. Of zoals Willie Verhegghe dichtte:
Jij was toen maar nu al lang niet meer
de warmte die ons koesterde bij kille dagen;
je krimpt steeds verder weg en wij met jou,
ooit zijn we samen in wat niemand weet.
Ooit zijn we samen in wat niemand weet. Weten en niet weten. In ieder geval is een jaar nadat ik hem voor het laatst sprak, de grote Willy de kleine Willy al gaan vervoegen. Liggende achten, de lemniscaat, de eeuwigheid, de ultieme en sublieme hereniging.
Theo Buiting, 30 augustus 2011, mod. 8 november 2016.
*Weerborstels, Boekenweekgeschenk 1992. Als novelle ook opgenomen in de bundel Gentse Lente van november 2008.
- Peter en de treurktukker - 07/03/2023
- Een koffietje doen - 26/01/2021
- Gianni Savio: amore & vita - 03/11/2020
Prachtig! Ben sowieso verslingerd aan De Tandeloze Tijd, stop ik dit er als addendum bij.
Mooi, heel mooi………
Hoi ik ben de kleindochter van Willem vd Heijden en dus de dochter van Willy vd Heijden . Wat een prachtig stuk . Om terug te komen op een stukje uit de tekst over mijn opa zijn oog met dat witte sterretje, dat heeft hij op 5 jarige leeftijd opgelopen doordat hij een schaar in zijn oog heeft gehad .mvg Stefanie Boon
Wat kan een mens een hobbeling levensparcours afleggen..