Wie vorig jaar de Tour op de NOS volgde, zal met enige regelmaat – naar mijn gevoel elke keer dat hij in beeld verscheen – de commentatoren, het olijke duo Dijkstra & Ducrot, over Guillaume Martin hebben horen zeggen dat hij naast wielrenner ook filosoof is. Een master filosofie op zak, aan theaterteksten werkend: het is inderdaad niet het standaardbeeld dat wij van topsporters hebben, en daarmee vermeldenswaard. En toegegeven, de Koning van Biafra, zelf erkend pseudo-filosoof, was niet de enige die zijn enthousiasme niet kon onderdrukken. Ook bij ondergetekende, net als Martin een studie in de filosofie afgerond en, ondanks dat een twaalfde plaats in het algemeen klassement van de Ronde van Frankrijk nog wat ver weg lijkt, toch een fervent fietser die al in menig Noord-Hollandse toertocht zijn neus aan het venster heeft gestoken, ontstond als vanzelf sympathie voor deze fietsende filosoof.
Maar juist de verbazing om een wielrenner die er ook intellectueel-gerechtvaardigde interesses op na houdt, is wat Martin stoort, zo schrijft hij in ‘Socrates op de fiets. Een filosofische Tour de France’. Het toont aan dat het publiek in de sporter slechts een machine ziet die zijn sport zo goed mogelijk uitoefent en meer niet: ‘Daarmee wordt vergeten dat de sporter een menselijk wezen is en zijn leven meer dan een rugnummer.’ Ook de aandacht die Martin ten deelt valt gaat niet werkelijk om de mens achter de sporter, maar draait vooral om het bevestigen van de karikatuur van filosoof-wielrenner, zo blijkt als Martin schrijft hoe journalisten hem keer op keer dezelfde vragen stellen. Vergelijk het met Mollema, die steevast aan het begin van elke grote ronde waar hij aan de start verschijnt bij de vaderlandse media zijn boekenlijstje mag inleveren, want onze Bauke is immers ‘de wielrenner die leest.’
Wie dit boek openslaat hoeft, ondanks de ondertitel, niet bang te zijn voor een droge filosofisch-theoretische verhandeling over het fietsen. En nee, Martin beweert ook niet dat de beste plek om te filosoferen op de fiets is. In tegendeel: hij schrijft juist dat tijdens het fietsen het denken soms stopt en zijn lichaam het overneemt, en hij geeft dan ook grif toe dat fysieke activiteit en systematisch nadenken vaak niet goed samengaan – tot mijn grote troost: wanneer ik mijzelf het schompes trap door de polderwind kom ik er ook zelden toe Immanuel Kants transcendentale deductie van de zuivere verstandsbegrippen te overdenken. Over dit uitblijven van getheoretiseer op de fiets schrijft Martin:
‘Is dat een slechte zaak? Er bestaan ook andere vormen van intelligentie. Ik doel op de intelligentie van het lichaam, die de sporter dagelijks ervaart.’
Behalve theoretische kennis is er ook zoiets als praktische kennis, die volgens Martin zonder tussenkomst van de geest wordt geïncorporeerd; een vorm van lichamelijke kennis dus. Juist de sporter ervaart onze lichamelijkheid het diepst, en door zijn eindeloze training ontwikkelt hij deze zo sterk dat het de vorm aanneemt van een kunst. Zo plaatst Martin zich filosofisch gezien in een beweging die, na eeuwenlange veronachtzaming van de fysieke kant van ons bestaan (vies! zondig! sterfelijk!) ten faveure van het geestesleven (zuiver! goddelijk! eeuwig!), pleit voor een herwaardering van ons lichaam. Ook in wielerland is dat denken niet helemaal nieuw: in 2005 al schreef filosoof Marc Van den Bossche in ‘Wielrennen’ over soortgelijke ideeën. Net als Van den Bossche verbindt ook Martin het wielrennen aan de levenskunst, en de sporter is voor hem dan ook niet de fysieke machine zoals het publiek hem vaak ziet, maar een heuse ‘lichaamskunstenaar’.
In het eerste deel van het boek – dat al tijdens de eerdergenoemde Tour van vorig jaar in de Franse boekhandels lag, maar nu ook in Nederlandse vertaling te lezen is – wisselt Martin dit soort ideeën af met verhalen over zijn eigen ervaringen als profwielrenner en filosoof (zo vertelt hij over zijn eindscriptie waarin hij de relevantie van Nietzsches denken voor de moderne sport heeft willen aantonen), met filosofengrapjes (ja, die bestaan!), en met fictieve scènes waarin de weer ingevoerde landenteams zich voorbereiden op de aankomende Ronde van Frankrijk: de aanwezigheid van de ‘wielosofen’ Socrates, Plato en Aristoteles bij de Grieken zorgt voor de nodige zenuwen bij de Duitse ploeg, die in allerijl nog wat filosofen aan hun ploeg willen toevoegen. En zo zien we gewichtige Duitse denkers als Kant, Hegel en Schopenhauer, aangespoord door ploegleider Einstein – befaamd om zijn wetenschappelijke aanpak – zich op de fiets in het zweet werken.
Het is de opmaat voor het tweede deel, waarin naar oud gebruik – zoals in Dino Buzzati’s ‘De Ronde van Italië’ (1949), of de recentere publicaties van Erik Brouwer (over de Giro van 2007) en Bart Jungmann (2019, over de Tour) in wielertijdschrift De Muur – in feuilletonvorm etappe na etappe wordt verslagen. Let wel: Martin vertelt niet over de door hem gereden Tour, maar over die waarin de ‘wielosofen’ meefietsen. Het vormt het hoogtepunt van het boek, waarin Martin pas echt speels wordt, zoals naar eigen zeggen zijn bedoeling is. In iedere beschreven etappe probeert Martin een filosofisch idee te verwerken – niet door er een theoretische verhandeling van te maken, maar door het te verweven in het verhaal. Zo verbindt hij Bergsons ideeën over het verschil tussen objectieve tijd en doorleefde tijd of durée aan het voor iedere wielerliefhebber herkenbare gevoel dat in wandeletappes de tijd soms akelig traag voortkabbelt, terwijl de slotklim in de beslissende Alpenrit voorbij lijkt te vliegen. En aan de hand van een splijtende demarrage van Socrates worden begrippen als kairos (Aristoteles), het apollinische en het dionysische (Nietzsche) op toegankelijke wijze uitgelegd.
Met ‘Socrates op de fiets’ heeft Guillaume Martin zijn twee passies samen willen laten komen, zonder dat hij daarbij al te sterk op zoek is gegaan naar verbindingspunten. Verwacht in dit boek geen uitwerking van de filosofische relevantie van het fietsen, of beweringen dat filosofie als doping werkt voor de wielrenner. Ergens is dat jammer: nu is het boek van alles wat – een kleine kennismaking met de persoon Martin, een inkijkje in zijn eigen filosofische ideeën, een vermakelijk verhaal over een Tour bevolkt door filosofen – zonder dat duidelijk is wat Martin ermee heeft willen bereiken. En toegegeven, het is voor mij ook ronduit teleurstellend als Martin Einstein laat denken:
‘[T]heoretische speculatie helpt het fietsen niet verder, net zomin als het leven. Van een master in de filosofie word je geen betere wielrenner of wat dan ook…’
Desondanks schreef Martin een vermakelijk boek met de nodige vaart en humor. Wie niets van filosofie weet maakt haast ongemerkt kennis met enkele filosofische ideeën, en wie wat meer achtergrondkennis heeft kan lachen om de herkenbare trekjes van de optredende filosofen: Sartre die zijn renners aanspoort zich niet te verschuilen in het peloton maar de eigen verantwoordelijkheid te nemen; Marx die zich druk maakt om de oneerlijke verdeling van premies; Kant die moet slikken als blijkt dat de Tour de France niet in zijn Koningsbergen wordt gehouden. En wie weet is deze editie met wielosofen wel de enige Tour die dit jaar te volgen is – en met Erasmus en Spinoza in de ploeg, lijkt een Nederlandse overwinning zo gek nog niet…
Titel: Socrates op de fiets. Een filosofische Tour de France (oorspronkelijke titel: Socrate à vélo. Le Tour de France des philosophes)
Vertaling: Henriëtte Gorthuis
Omvang: 192 pagina’s.
ISBN: 9789463820738
Uitgeverij Balans
Prijs: €19,99