Jacques Anquetil (1934-1987) was geen wielrenner die veel lyriek opriep. Een onvervalste stilist, ongeëvenaarde tijdrijder en groot kampioen, maar zelfs vijf Tourzeges maakten de Fransman geen publiekslieveling in eigen land. Nee, liever zagen zij de zwoegend strijdende Raymond Poulidor, liefkozend ‘Poupou’ genoemd, de Tour winnen dan de berekenende ‘Monsieur Chrono’. Zoals Benjo Maso in zijn Het zweet der goden schrijft was Anquetil ‘een superkampioen met één groot gebrek: hij behaalde overwinningen zonder dramatiek. Anquetil leed niet aan spectaculaire inzinkingen, ondernam geen lange solovluchten en maakte geen onverwachte comebacks. Zijn Tourzeges waren technisch en tactisch gezien meesterstukken, maar konden pers en publiek niet tot enthousiasme inspireren.’
Het was dan ook met enige verbazing dat ik vernam dat Paul Fournel een boek over Anquetil geschreven heeft, wat nu in Nederlandse vertaling wordt uitgebracht door Uitgeverij Oevers. Uitgerekend Fournel, de schrijver van het poëtische eerbetoon aan het fietsen Ik en mijn fiets, over uitgerekend Anquetil, de koele rationalist? Al bij de beginregels van het door Benjo Maso vertaalde Anquetil alleen verdwijnt echter iedere scepsis:
‘Anquetil genoot de welwillendheid van de winden. Zijn puntige neus en zijn gezicht, zo scherp als een lemmet, openden de weg voor hem en heel zijn lichaam gleed daarachteraan. Het doorkliefde de mistral, boorde zich in de noordenwind van de winter en de onstuimige storm van de herfst.’
In slechts enkele pagina’s schetst Fournel een beeld van de elegantie waarmee Anquetil op de fiets zat, een beeld dat een vreemd soort dubbele werking heeft: enerzijds is dit beeld zichzelf genoeg, is het een schitterende beschrijving die ons precies voor ogen tovert wat Fournel hier bedoelt; anderzijds doet het een onweerstaanbaar verlangen ontstaan om deze schoonheid met eigen ogen te bewonderen.
Het toont aan dat Fournel de aangewezen schrijver is om de poëzie in Anquetil bloot te leggen. Het gaat Fournel er niet om een feitenrelaas van diens carrière te geven, of om in biografische of maatschappelijk-sociale achtergronden een verklaring te vinden voor het talent en de drijfveren van Anquetil; nee, het gaat Fournel erom de ziel van de renner en mens bloot te leggen. Al op die eerste pagina’s geeft hij een klein inkijkje:
‘Voor Anquetil speelt het essentiële zich af in eenzaamheid. (…) Er zijn dingen die hij alleen doet en dingen die alleen hij doet, en in beide gevallen is eenzaamheid zijn koninkrijk. Dit is niet alleen een manier om de praktijk van het wielrennen te bekijken, maar ook een levenswijze in het algemeen, een manier om uniek te zijn, het fundamentele kenmerk van zijn ziel, of hij deze nu aan God of aan de duivel had verkocht.’
Anquetil had geen enkele neiging om te behagen of om zich te conformeren. Zijn dopinggebruik gaf hij openlijk toe, dat hij niet fietste voor de prijzen maar voor het geld maakte hij niet tot geheim. Een nog jonge Anquetil zocht Fausto Coppi thuis op, ‘niet voor een bezoekje of om van zijn loyaliteit te getuigen, (…) alleen om de lat op de juiste hoogte te leggen’: een aanbod van de campionissimo om zich onder zijn begeleiding te stellen wees hij af. De ochtend voor een wedstrijd tartte Anquetil de traditioneel ingestelde leider van een concurrerende ploeg door zich aan een ontbijt van oesters, kalfsragout en witte wijn te zetten — om vervolgens de koers overtuigend te winnen, ‘alleen al om ze te bewijzen dat oude wielerwijsheid elke dag om negen uur opnieuw wordt uitgevonden’.
Het zijn slechts enkele voorbeelden van de eigengereidheid van Anquetil, waarvan Anquetil alleen talloze voorbeelden bevat. Ook in zijn prestaties op de fiets lezen we dit terug. Er zijn memorabele verliezen, zoals tijdens Parijs-Roubaix in 1958, waar hij in de ontsnapping zo hard fietst dat zijn medevluchters een voor een moeten lossen, tot al dat werk ook hemzelf teveel wordt. En we zien Anquetil winnen: in de Grand Prix des Nations van 1954, woedend omdat niet hij maar zijn ploeggenoot Hugo Koblet de ploegauto met zich mee krijgt; in de Tour van 1961, waaraan voorafgaand hij aankondigt het geel de hele Tour te willen dragen en dat ook doet. Zijn grootste prestatie leverde Anquetil in 1965, toen hij de achtdaagse etappekoers Critérium du Dauphiné Libéré won, na afloop in het vliegtuig stapte om in de daaropvolgende nacht op de fiets te springen om de 557 kilometer tellende monsterkoers Bordeaux-Parijs te fietsen — en te winnen.
Met Anquetil alleen schreef Paul Fournel een schitterend portret van een unieke renner. Net als in Ik en mijn fiets betoont Fournel zich gevoelig voor de poëzie van het wielrennen. Het is de blik waarmee Fournel als kind al naar zijn jeugdheld Anquetil keek, een blik van jeugdige verwondering én bewondering die maakt dat dit portret zich weet te onttrekken aan de al te bekende en ingesleten kaders, en een renner toont in al zijn grootsheid en hebbelijkheden.
Paul Fournel – Anquetil alleen
Vertaling: Benjo Maso
176 pagina’s
Uitgeverij Oevers
ISBN: 9789492068552
Te koop in je lokale boekhandel of via bol.com