Bijna zestig jaar geleden finishte de Tour de France voor het eerst op de Alpe d’Huez. En hoewel de klim niet – zoals tegenwoordig gebruikelijk is – het slot van een koninginnenrit over drie cols was, maar voorafgegaan werd door een vlakke aanloop van 250 kilometer, waren de veertien kilometer tussen Le Bourg d’Oisans en het skioord voldoende voor Fausto Coppi om een slagveld aan te richten.

Ook de koppige Robic moet het hoofd buigen voor de meester

De aankomst bergop was een novum in de Tour de France van 1952. En meteen stonden er drie op het programma: de Alpe d’Huez, Sestrière en de Puy de Dôme. Skidorpen als Alpe d’Huez en Sestrière stonden als opkomende toeristenoorden symbool voor de naoorlogse wederopbouw en modernisering, maar dat was niet de enige reden dat de Tourorganisatie de finish hogerop zocht.

De eerste naoorlogse Tours brachten met Jean Robic, Gino Bartali en Fausto Coppi nog echte bergkoningen als winnaars voort. Maar in 1950 maakte de rouleur Ferdi Kübler het verschil op zijn concurrenten vooral in de tijdritten en op het vlakke. Zo werd Louison Bobet, bevangen door de gillende Mediterrane hitte, tussen Perpignan en Nîmes op tien minuten gereden. En hoewel Hugo Koblet zich in zijn grootse Tourzege in 1951 ook een groot klimmer toonde, kwam zijn monstervoorsprong toch vooral in de tijdritten tot stand.

Mogelijk voorzag de Tourleiding een tijd waarin rouleurs op de steeds meer geasfalteerde bergpassen de schade beperken om toe te slaan in de race tegen de klok, en wilde ze de klimmers meer kansen bieden. Bovendien zocht de Tourdirectie altijd naar elementen om de Tour spannender te maken. Zo moest de Puy de Dôme een heel andere wending geven aan de anders zo saaie slotweek tussen de Pyreneeën en Parijs.

Maar de aankomsten bergop moesten (samen met nog vier bergritten en twee tijdritten) vooral dienen als het ideale strijdtoneel voor de grote kampioenen van die tijd: Coppi, Bartali, Kübler, Koblet en Bobet. Dit pakte heel anders uit. De beide Zwitsers lieten verstek gaan en ook Bobet trok zich op het laatste moment terug. Bartali verkeerde inmiddels duidelijk in zijn nadagen en stak niet meer als best of the rest na Coppi boven zijn naaste concurrenten uit.

Zelf was de fietsende monnik de laatste om dit toe te geven. De eerste Tourdagen week hij geen moment van Coppi’s achterwiel. Met een raid door de Waalse Ardennen zette Coppi zijn oude ploegmaat echter op zijn plaats en na de eerste tijdrit keek Il Vecchio tegen een achterstand van zeven minuten op Coppi aan. Iedereen voorvoelde dat Coppi op de Alpe d’Huez definitief zou toeslaan en alle favorieten hielden zich dan ook kalm op de grotendeels vlakke aanloop tussen Lausanne en Bourg d’Oisans.

Maar aan de voet van de slotklim toonde één renner niet bang te zijn voor de campionissimo: Jean Robic, de usual suspect. Het bejaard ogende klimmertje had zijn Tourzege van 1947 nooit helemaal bevestigd, maar was altijd bereid de strijd aan te gaan met betere rennes. Drie jaar eerder kondigde hij onder het motto ‘Coppi en Bartali? Ik heb er in elk been één!’ al aan dat hij de Italianen wel eens een lesje zou leren.

Maar deze julidag in 1952 lukte dit maar half. Na vier kilometer streek Coppi op de Breton neer. Nog vier kilometer wist Robic het wiel te houden van de ontketende campionissimo, maar zes kilometer voor de finish moest ook hij lossen. In zijn jacht naar het geel richtte Coppi een slagveld aan. Robic hield de schade eervol beperkt tot 1.20 minuten, de Belg Ockers (uiteindelijk tweede in de Tour) volgde op 3.22 en Bartali, die deze dag niet eens bij de tien besten reed, moest meer dan vijf minuten toegeven.

De raid naar Alpe d’Huez was nog maar een voorproefje voor Coppi’s solo in de koninginnenrit naar Sestrière. Ook de rit naar de Puy de Dôme – de derde aankomst bergop – werd na een spannend duel tegen Jan Nolten een prooi voor Coppi. De Tourdirectie schrok terug van dit overwicht en besloot de aankomst bergop voor de volgende Tour te schrappen. Pas in 1958 keerde ze met een klimtijdrit op de Mont Ventoux weer terug. De Alpe d’Huez maakte zelfs pas in 1976 – toen Joop Zoetemelk in de voetsporen van Fausto Coppi trad – zijn rentree om daarna nog 25 keer in de Tour opgenomen te worden.

In de tussentijd werd de veel zwaardere Puy de Dôme definitief uit de route geschrapt, omdat de Ronde van Frankrijk te grootschalig was geworden voor de privévulkaan. En de beklimming van de Mont Ventoux bleef een vrij incidentele gebeurtenis in de Tour. Zo kon de Alpe d’Huez in korte tijd uitgroeien tot dé klassieke klim in de Tour de France. Dus wie denkt dat de Amstel Gold Race met zijn 45 jaar geen echte klassieker is…

Jan Schipper