“There is no hell, there is only France”, stelde Frank Zappa ooit. Niet zonder reden. En dan was hij zelfs nog nooit in La Plagne geweest.

La Plagne, La Plagne, waar kennen wij wielervolgers dat ook alweer van? O ja, ik weet het weer, Michael Boogerd (vergeten renner) won er ooit een onbeduidende Touretappe. Nou ja, onbeduidend, de rit ging over de Galibier en de Madeleine dus dat was geen kattenpis, maar zijn solozege had geen enkel belang voor het algemeen klassement. Boogerd was niet belangrijk en ‘mocht’ winnen van Lance.

Vier keer was La Plagne aankomstplaats van een Touretappe: in 1984 en 1987 won Laurent Fignon, in 1995 Alex Zülle, en in 2002 dus Michael Boogerd. Tot zover de Tourhistorie.

Wat hier relevanter is: La Plagne ligt op ruim 2000 meter hoogte, en is een akelig oord. De eerste omstandigheid maakt het een prima plek voor een hoogtestage, de tweede omstandigheid minder. Lijkt me.

Niet alleen ligt La Plagne op hoogte, het ligt ook op fietsafstand van de beklimmingen die in de 11e en 12e etappe van de Tour op het programma staan: de Montée de Bisanne, de Col du Pré, de Cormet de Roselend, de klim naar La Rosière en de Col de la Madeleine. Een handige plek dus om een hoogtestage te combineren met wat parkoersverkenningen. Dat vonden ze bij Team Sunweb ook. Die sloegen in de week voor de Nationale Kampioenschappen hun tenten op in La Plagne. Figuurlijk gesproken natuurlijk, want ze hadden vast ergens een hotel gevonden dat wél open was.

Heel toevallig was ik in die zelfde week in de buurt, en toen ik met de fiets naar La Plagne was gereden overviel me een deprimerende gedachte: hier te moeten verblijven, in dit gecombineerd betonnen en bordkartonnen, alsmede versnipperd gebouwde ski-oord waar in de zomer geen reet te beleven is, en alleen maar wordt gewerkt, gebouwd en hersteld ten behoeve van het aankomende wintersportseizoen. Verlaten en soms opgebroken straten, verlaten en gesloten hotels, verlaten en gesloten bars en restaurants. Zoals gezegd: een akelig oord.

Ik wil overigens niet uitsluiten dat mijn perceptie enigszins negatief werd beïnvloed door de helse klim naar La Plagne (na al die jaren alsnog hulde voor en daarmee excuses aan Michael Boogerd, ik neem alles terug en beweer het tegendeel), met zijn bijna permanente stijging van 8% over een lengte van 16 kilometer, maar het ligt eerder voor de hand dat ik er nog relatief positief tegenaan keek. Ik was immers na langdurig worstelen bovengekomen en dat stemt toch altijd tot enige bevrediging en optimisme. Tot een positief gemoed zelfs.

Maar Jezus, La Plagne! Wat moet een mens daar? Of beter gezegd: wat moet een wielrenner daar? Ja, verblijven en slapen op hoogte. Rode bloedlichaampjes aanmaken. Dat schijnt te helpen.

Ach, dat geloof ik meteen, maar om dat in La Plagne te doen lijkt me gevaarlijk. Gevaarlijk voor het moreel (pardon, de moraal) bedoel ik. Want dan zit je daar, als renner, als ploeg, in een godvergeten oord als La Plagne, en wat doe je dan als je even niet-fietsend op verkenning bent? Hoe slijt je hier je uren, je avonden? De zinloosheid van het bestaan grijpt een mens hier bij de keel. En als een wielrenner iets niet kan gebruiken, dan is het wel een naar zijn keel grijpende zinloosheid van het bestaan. Die treurnis slaat niet zozeer in de benen, die slaat in het hoofd. Daar ga je, met je rode bloedlichaampjes.

Ach, misschien zie ik het te zwart, en hebben Tom Dumoulin cum suis er goed aan gedaan om een tijdje in La Plagne te zitten. Zelf zou ik er niet dood gevonden willen worden. En levend was ik blij om op het hoogste punt in La Plagne om te draaien en als een dolle weer af te dalen naar de levendigheid en levenslust van Bourg-Saint-Maurice.

Maar als Tom Dumoulin onverhoopt de Tour niet weet te winnen, weet ik waaraan het heeft gelegen.

Frank van Dam
Laatste berichten van Frank van Dam (alles zien)