Zoals Fausto Coppi zijn eigen land is binnengereden, zo moeten de Romeinse keizers en veldheren na hun roemvolle veroveringstochten in triomf het feestvierende en jubelende Rome zijn binnengetrokken. Het is niet doenlijk het dolle enthousiasme te beschrijven, dat zich bij het passeren van de Julius Caesar der wielersport, vanaf de grens tot in Sestrière en bij zijn aankomst aldaar heeft geopenbaard. Coppi zelf zei vanavond dat hij het gevaarlijkste moment uit de etappe van vandaag, waarin hij de Ronde van Frankrijk van 1952 definitief heeft gewonnen, beleefde toen in Sestrière 200 buiten zichzelf geraakte landgenoten het politiecordon doorbraken, juist toen hij de eindstreep overschreed. Ze spoelden als een vloedgolf op hem af. “Ik was bang dat zij mij zouden verscheuren”, zei de Italiaanse wielerkeizer.

Dat kreeg katholiek Nederland op maandagmorgen, 7 juli 1952, bij het ontbijt voorgeschoteld. De koninginnenrit in de Tour was op koninklijke wijze gewonnen door Fausto Coppi, en Volkskrantverslaggever Jan de Vries deed op koninklijke wijze verslag. Hierbij werden Coppi’s tegenstanders niet gespaard. Dit waren niet Coppi’s ernstigste tegenstanders, hij had eenvoudig geen concurrenten. Dit waren de renners, die zijn weergaloze ontplooiing van een naar onze mening in de wielersport nimmer voordien bereikte klasse en kunde, reliëf verleenden, zoals begaafde figuranten de uitzonderlijke prestatie van een artiest in zijn beste rol beter doen uitkomen.

En geef De Vries eens ongelijk. Zo’n dertig kilometer van Le Bourg d’Oisans wist Coppi met een eenvoudige tempoversnelling als eerste op de Croix de Fer boven te komen (40 seconden bonus!), om vervolgens op de Galibier zijn ‘concurrenten’ definitief achter zich te laten voor een solo over de Montgenèvre en naar Sestrière. Zonder zich ook maar een moment tot het uiterste te “geven”, met het onthutsend gemak van een krachtige, geruisloos draaiende motor, liep hij over een afstand van 75 kilometer ruim 7 minuten uit op de tweede.

In een tijd waarin vakantie maar voor weinigen was weggelegd, bracht De Vries het verre Frankrijk bij de mensen thuis. Als een hagedis met roerende staart klimt de Tour tegen de glimmende rotsen van St. Raphaël op en fietst de Provence binnen. We rijden, God betere het, de warmste streek van Frankrijk binnen, droog en ruw als vermolmde kurk. In het begin luistert men naar de krekels die achter schroeiend hete coulissen concerteren. Een etappe wordt omslingerd door de nog lang niet rijpe druiven van de Rousillon en tegen een witte muur van nevel tekenen zich nu en dan lijnen van de Pyreneeën af.

Ook het hele randgebeuren rond de Tour komt tot leven. Treinen remmen bij om de Tour te kunnen volgen, keurige Engelse dames ontvluchten een hotel als de halfnaakte karavaan van Tourrenners neerstrijkt en alle etappesteden worden in slaap gesust door de ‘smeltende stem’ van de Corsicaanse ‘zingende slak’ Tino Rossi. Deze Franse Helmut Lotti avant la lettre (door De Vries geroemd om de tandpastagrijns boven zijn embonpoint) was voor de hele Tour gecontracteerd door een anijsjeneverfabrikant.

Maar het is toch vooral de koers die van de kolommen spat. En vooral het rijden van Fausto Coppi. De maestro, de Geweldige, de campionissimo, de wielerkeizer… De journalisten in de Tour heeft Fausto inmiddels voor de zwaarste taak van hun leven gesteld. Hun voorraad van superlatieven is nu werkelijk uitgeput. Ze kunnen tot de negentiende juli moeilijk verder gaan en hun stiekeme hoop is dat Coppi eens een keer niet te goed zou slapen…

De terugslag bleef echter uit. In de Pyreneeën reed Coppi tegen de hellingen op met een gemak alsof hij door onzichtbare draden ertegen op getrokken werd en in Parijs hadden de vierduizend kilometerpaaltjes, met de vaart van een autobus genomen, geen greintje moeheid op zijn scherpe Italiaanse facie achtergelaten. Ook Jan de Vries had de zwaarste taak van zijn leven met verve volbracht.

Jan Schipper