Ik wil op de bovenbuis van mijn fiets kunnen zitten. Niet tijdens het fietsen, maar als ik stil sta. Soms zie ik wielrenners dat doen. Vaak gebeurt het als ze op een afgesproken plek op elkaar wachten. Of voorafgaand aan een koers, tijdens het praatje van de juryvoorzitter bijvoorbeeld. Het ziet er allemaal heel nonchalant uit. De voetjes op de grond, fiets een beetje schuin en zitten maar, met die kont op de bovenbuis. De arm hangt losjes over het zadel. Alleen een badjas, krantje en kop koffie ontbreken nog.

Wat ik zojuist beschreef, is de zijwaartse bovenbuiszit. Nog indrukwekkender vind ik de parallelle bovenbuiszit. Bij deze variant heeft de wielrenner beide benen aan een kant van de fiets en leunt met zijn schaamstreek op de bovenbuis. De polsen hangen losjes over het stuur en één schoen is nog ingeklikt. Ondertussen kijkt hij alsof het de normaalste zaak van de wereld is.

Een ervaren wielrenner kan dat, een volstrekt oncomfortabele manier van zitten er heel natuurlijk uit laten zien. Ik kan dat niet. Als ik het probeer, lijkt het alsof ik op het toilet van een Frans tankstation zit. Het is niet echt zitten, maar meer erboven hangen om te voorkomen dat mijn zitvlak de bril – of het frame – aanraakt. Zo’n grimas trek ik er ook bij.

Wielrennen is een sport van pijn lijden en jezelf in een oncomfortabele houding wringen. Misschien dat wielrenners daarom graag op hun bovenbuis zitten. Een mooie bovenbuiszit is imponerend. Als ik een wielrenner voor een koers heel nonchalant zijn ballen op zijn frame zie pletten, weet ik: deze gast gaat straks drie uur lang in aerodynamische houding iedereen heel veel pijn doen.

Toch is het niet de pijn, maar iets anders dat me tegenhoudt: ik durf het niet. Doodsbang ben ik dat ik door mijn fiets heen zak. Een zadel is gemaakt om op te zitten, maar een bovenbuis niet. De geometrie is er niet op afgesteld. Hoe kan een vederlichte carbonfiets tachtig kilo op de bovenbuis aan? Ik besef: zolang ik mijn materiaal niet vertrouw, word ik nooit een goede bovenbuiszitter. Wie bang is zijn ketting kapot te trappen, wordt immers ook geen goede sprinter.

Het lijkt me heerlijk zo te kunnen zitten. Zijn alle stoelen op het terras bezet? Geen probleem, ik schuif gewoon mijn fiets aan en plof neer op de bovenbuis. In de rij voor het pontje? Een mooi moment om even lekker bij te komen op de bovenbuis. En als de voorjaarsklassiekers weer beginnen, ga ik lekker de hele middag languit op de bovenbuis koers liggen kijken.

Ik wil het leren, zo kunnen zitten. Deze winter zet ik mijn fiets voor de tv en ga elke avond oefenen. Telkens voer ik de tijd iets op, om te wennen aan de houding en vertrouwen te krijgen in mijn materiaal. Als in het voorjaar de groepsritten weer beginnen, fiets ik extra vroeg naar de verzamelplaats. Achteloos wens ik iedereen goedemorgen terwijl ik nonchalant op mijn bovenbuis hang. Alsof het de normaalste zaak van de wereld is.

Aan-Age Dijkstra