Soms vermengen levens zich als verf op een kleurenpalet. Hoewel vermenging eigenlijk een te organische beweging is om de lading te dekken van de klap die op 15 maart 1971 het bestaan van wielervereniging De Zonnestraal uit Retie verbond met de dood van Jean-Pierre Monseré.

De tragische geschiedenis van Jean-Pierre Jempi Monseré, behoort tot de klassieken van de wielersport. Een regelmatig terugkerend verhaal. Vaak openend met een verwijzing naar de onbeduidendheid van de koers, de Grote Jaarmarktprijs te Retie, waarin Monseré, regerend wereldkampioen bij de professionals en slechts 22 jaar oud, op een auto langs het parcours klapte. Alsof het feit dat hij stierf in een kleine koers zijn dood nog zinlozer en treuriger maakte dan ze al was.

Daarna volgt er een uitwerking van factoren als de vermeende tegenzin waarmee Jempi van start zou zijn gegaan in deze kermiskoers en de vete met boezemvriend en Flandria-ploeggenoot Roger De Vlaeminck, toegespitst op het kopmanschap in Milaan-Sanremo, de koers die kort daarna verreden zou worden en waarop Jempi zijn zinnen had gezet. Vooral ook om te tonen dat de winst van het WK in Leicester geen toevalstreffer was.

En dan is er ook nog het drama met zijn zoontje, Giovanni, die 5 jaar later op een vrijwel identieke wijze als zijn vader (gehuld in een regenboogtrui en op een fiets, gekregen voor zijn eerste communie van nonkel Freddy Maertens) zou verongelukken. Alsof het lot een kat is die nog even met zijn slachtoffer speelt; een wreed spel met een onvermijdelijk eind. Tot slot is er ruimte voor de nooit beantwoorde vraag. Tot waar had het plafond van Jean-Pierre Monseré gereikt, gesteld dat die auto daar niet had gestaan? Hoger dan dat van Eddy Merckx? Op dat moment de absolute bovengrens in de wielersport.

Meestal wordt het verhaal beschreven vanuit het perspectief van het slachtoffer. Met het beeld van een stervende man in regenboogtrui op de kaarsrechte baan tussen Lille en Gierle als hartverscheurend middelpunt. Een op het eerste gezicht gaaf lichaam, aan de buitenkant niet beschadigd door de klap. Het bloed dat in straaltjes uit oren en neus loopt, maakt echter duidelijk dat zich hier iets onomkeerbaars heeft voorgedaan. Nekslag, luidt de macabere diagnose.

Het ontzielde lichaam wordt door een kleed aan het zicht onttrokken.
De verwijzing naar die onbeduidende koers maakt echter duidelijk dat dit verhaal een ander perspectief kent: dat van wielervereniging De Zonnestraal uit Retie, organisator van de koers.

Het is die kant van het verhaal die fascineert. En niet in een poging de schuldvraag – die vaak de aanleiding vormt om dit verhaal vanuit de positie van De Zonnestraal te belichten – te beantwoorden, maar om te ontleden hoe het moet zijn geweest om verantwoordelijk te zijn voor de koers waarin een renner, de wereldkampioen nota bene, verongelukte. En hoe werkt zoiets door in het heden? Een trauma? Of heelt de tijd ook in dit geval alle wonden en is de dood van Jean-Pierre Monseré niet meer dan iets dat zich in een grijs verleden heeft afgespeeld. Een tragisch voorval dat nog eenmaal per jaar in september herdacht wordt tijdens een wedstrijd ter ere van. Koersen om die ene zwarte bladzijde uit de clubhistorie niet te vergeten en dan over tot de orde van de dag.

Vragen die het noodzakelijk maken om de al zo vaak beklommen berg Jempi nu eens te beklimmen van een andere zijde. De zijde in de schaduw, die maar zelden wordt bereden.

Er is mail vanuit Retie: Karel Wouters, onze voorzitter was erbij op 15 maart 1971. Je mag hem bellen.

Een week later zit ik in Dessel, een buurdorp van Retie, tegenover een man die mijn vragen voornamelijk beantwoordt door krantenknipsels onder mijn neus te schuiven. Soms is er een kort antwoord, maar verder kijkt hij zwijgend toe hoe ik zijn artikelen lees. Interessante, maar bekende informatie. Beschreven vanuit het al zo vaak belichte perspectief. En daarvoor ben ik hier niet. Ik wil doordringen tot de ziel van de vereniging, uit eerste hand horen hoe de mensen van De Zonnestraal zich voelden toen tot hen doordrong wat er zich had afgespeeld in hun koers. Hoe zij de vingers ervoeren die collectief in hun richting wezen, verantwoordelijk gehouden voor de dood van een man die door het volk op handen werd gedragen. Want dat wordt wel duidelijk uit alle verhalen die over Monseré de ronde doen. Hij was een echte publiekslieveling, een ontwapenende kerel, een kwajongen soms, bijna te goed voor het leven. Hoewel dat stigma wel vaker kleeft aan mensen die op te jonge leeftijd deze wereld verlaten.
Had het drama voorkomen kunnen worden?

Wouters schuifelt weer naar zijn kast op zoek naar een antwoord en zucht dat het allemaal zo lang geleden is, dat de dingen gingen zoals ze gingen en dat er weinig tijd was om te rouwen.

In samenwerking met wielerploeg Flandria, de broodheer van Monseré, werd nog datzelfde jaar een herdenkingswedstrijd georganiseerd. Uit de juridische procedure die volgde na het ongeval, bleek namelijk dat de schuld van het ongeval voor de volle 100% bij Monseré lag. De bestuurder van de auto en De Zonnestraal gingen vrijuit. Dat had vooral financiële consequenties voor de vrouw en zoon van Monseré. De herdenkingswedstrijd moest in ieder geval de materiële pijn verzachten.

En dan de begrafenis. Met 35 man stapten ze in een bus op weg naar Roeselare, waar duizenden supporters Jempi zijn laatste eer bewezen. Het vaandel van de vereniging, dat mee ging naar elke bijeenkomst die er toe deed, en de nooit uitgereikte zegetuil van de Grote Jaarmarktprijs gingen mee. Als eerbetoon. Karel Wouters viel de twijfelachtige eer ten deel het vaandel te dragen in de stoet die traag langs een kade van publiek door Roeselare stroomde. Hij voelde zich bedreigd door de houding van het volk, door de vingers en blikken die op het vaandel priemden.

Het is niet zeker of die dreiging er daadwerkelijk was. Misschien werd het zo gevoeld, versterkt door het verlammende besef gast te zijn op de uitvaart waarvoor je zelf verantwoordelijkheid draagt. Het moet voor een vreemd spanningsveld hebben gezorgd.

Een spanningsveld dat grotendeels terug te voeren was op onvermijdelijke vragen over de beveiliging van de koers. Wouters zelf vertelt dat de vereniging jarenlang aanvragen bij de autoriteiten had gedaan om hun wedstrijden te beveiligen met bereden Rijkswacht. Deze werden echter nooit gehonoreerd, omdat De Zonnestraal geen klassieke, maar regionale koersen organiseerde. En toen het seizoen 1971 aanbrak, gaf de vereniging het op. Er werd geen aanvraag ingediend.

Datzelfde antwoord moest Louis Kuypers, oprichter, en op dat moment voorzitter van de vereniging, geven aan journalisten die snel na het ongeval hun spade in de schuldvraag duwden. Op oude beelden is te zien hoe hem expliciet de vraag wordt gesteld:
‘Is er een aanvraag gedaan bij de Rijkswacht?’
Antwoord: ‘Nee’.
Een kort antwoord met een loodzware lading.

Maar het is niet alleen ellende wat de klok slaat. Herman Van Springel, Roger De Vlaeminck, Freddy Maertens én Eddy Merckx. Namen die prijken op de erelijst van de kermiskoersen die de vereniging vanaf 1958, het jaar van de oprichting organiseerde. Voor de duidelijkheid: dat betrof niet de Grote Jaarmarktprijs. Dat was een nieuwe koers die op het moment van het drama pas aan zijn tweede, en meteen ook laatste uitvoering bezig was. De grote Herdenkingsprijs Jean Pierre Monseré volgde dus nog datzelfde jaar en wordt nog altijd verreden.

Ondanks het feit dat Wouters zich niet diep in de ziel laat kijken, ontstaat er wel een beeld: dat van een vereniging enthousiaste vrijwilligers, die trots op hun erelijst en liefde voor de sport, zomaar opeens in het middelpunt van de wereld werden geplaatst. Een effect dat versterkt werd door de ongekende populariteit die Monseré in die periode genoot. Een heldenverering, die niet alleen het gevolg was van zijn regenboogtrui, maar ook van een vorm van Merckx-vermoeidheid die in het journaille geslopen was. Schrijven over een man die koersen wint alsof hij een brood bij de bakker haalt en daar verder geen smeuïg verhaal bij vertelt, wordt tenslotte al snel een saaie bezigheid. Geen wonder dat de pers zich stortte op de vrolijke, jongensachtige Jempi die ook nog eens buitengewoon getalenteerd was. Het versterkte de orkaan van media aandacht die over de vereniging heen raasde.

Je kunt je ook afvragen waarom er met vaandel en al afgereisd moest worden naar Roeselare. Was enige terughoudendheid in hun positie niet op zijn plaats geweest?

Of moet het bezoek en het gesleep met het vaandel bezien worden vanuit het perspectief van de Vlaamse wielercultuur waar fietsen, veel meer dan in Nederland, een bijna religieuze lading heeft? Feit is wel dat de mensen van De Zonnestraal, in shock, binnen enkele dagen moesten besluiten wat te doen. En elk besluit was voer voor discussie geweest.

Het bezoek aan Wouters was een trip naar het verleden. Voor een hedendaags beeld van De Zonnestraal en haar verhouding met het drama kom ik uit bij Gunther Blockx, bestuurslid van De Zonnestraal, koersdirecteur van de Grote Herdenkingsprijs, speaker bij diverse wielerkoersen en kleinzoon van oprichter en ex-voorzitter Louis Kuypers.

Hij nodigt mij uit om op 17 september aanwezig te zijn bij de 44e Grote Herdenkingsprijs Jean-Pierre Monseré.

Een koers die grofweg uit twee delen bestaat. Allereerst is er een grote ronde van 70 kilometer door de streek, de Antwerpse Kempen. Lange rechte banen door akkers, bossen, dorpen en een haag van volk. Regelmatig staan er auto’s half in de berm, opgehouden door motoragenten, te wachten op de passage van het peloton. Beelden uit het verleden dringen zich op. Alsof het decor van het drama dat zich hier zo’n 50 jaar geleden afspeelde is blijven staan en alleen de acteurs zijn vervangen. Geen acteurs van het niveau Merckx of Monseré, maar elite-amateurs zonder contract. Blockx vertelt dat de vereniging veel geïnvesteerd heeft in veiligheid, omdat de laatste jaren de aandacht daarvoor wat was verslapt. Niet alleen trauma’s maar ook goede voornemens slijten met de jaren.

Terug in Retie vangt het tweede bedrijf aan: 10 plaatselijke omlopen in de velden rondom het dorp, koersen door een zee van maïs. Ter hoogte van start-finish staat een tribune, exclusief voor familie, ex-coureurs en een handvol onvermijdelijke vips.

Eens in de 10 minuten raast het peloton voorbij, even verderop jengelt de kermis, stroomt het bier en drinkt het volk. En hier op de tribune lijkt het of de tijd heeft stilgestaan, of in ieder geval slechts vertraagd is doorgegleden sinds 15 maart 1971. Een vacuüm in de tijd gevuld met verhalen over die ene dag die al deze mensen verbindt. Steeds weer hetzelfde verhaal, vervormd door tijd, emotie en perspectief.

Emotie in verschillende gradaties. Er is de bitterzoete herinnering van een aantal ex-coureurs. Een nare gebeurtenis als aanleiding voor een jaarlijks terugkerende reünie. Een middag lang klappen over vroeger en ondertussen een pint en met een half oog kijken naar de koers.

En er is verdriet, rauw en intens verdriet van de mensen die echt dicht bij Jempi stonden. Een nog altijd gapende wond, al meer dan 50 jaar lang opengehouden door memorials, tv -documentaires en al die andere manieren waarop de wielersport haar overleden helden eert. En elke keer wordt er een nagel in het vlees wordt geduwd, dwars door het dunne korstje dat geen tijd en geen rust krijgt om de wond te bedekken.

De koers nadert haar ontknoping en de drie werelden, koers, het verleden op de tribune en kermis, mengen zich heel even ter hoogte van de streep. Reikhalzend, in afwachting van het verdict, de sprint van een omvangrijke kopgroep. Applaus en een winnaar waarmee iedereen vrede heeft. De koers is gedaan, het feest gaat verder in de tent. Het verleden overhandigt champagneflessen met de beeltenis van Jean-Pierre Monseré aan de mannen op het podium en ook nog een zwart shirt met regenboog aan de winnaar die het allemaal zonder zichtbare emotie, maar met respect ondergaat, omdat hij als wielrenner bekend is met deze vorm van sentiment. En wielervereniging De Zonnestraal? Zij vervult de rol van de perfecte gastheer met verve. Als een kleinzoon die jaarlijks zijn oma ophaalt voor zijn verjaardag en haar dan op de beste zetel van het huis plaatst; een opgekuist monument op de plek des onheils, een broodmaaltijd rond de klok van 12 en na afloop ook nog eens een barbecue met uitzicht op de kermis.

Maar wat drijft deze mensen? Waarom organiseren zij elk jaar deze herdenkingskoers? Een verantwoordelijkheidsgevoel voor iets dat zich meer dan 50 jaar geleden heeft afgespeeld? Een trauma dat nog altijd door de ziel snijdt? Of is de dood van Jean-Pierre Monseré verworden tot een stuk cultuurhistorie van een club, een regio. Een icoon uit het verleden, een fraaie naamgever van de koers.

Waarschijnlijk hebben de drijfveren zich in al die jaren met elkaar vermengd en is de grens tussen het verantwoordelijkheidsgevoel, het trauma en de hang naar een mooi wedstrijdaffiche vervaagd.

En ook volgend jaar zullen de renners weer strijden om de Grote Herdenkingsprijs in en om Retie. Een morele afspraak, een vermenging van twee levens die voor altijd tot elkaar veroordeeld lijken te zijn.

 

Dit artikel verscheen eerder in Soigneur 10

Joost-Jan Kool