De Tour van 2004 was in de buurt. In de Ardennen nog wel, zomaar om de hoek. Een niet te missen kans. Het hele circus inclusief het voederen der dieren. Je staat erbij en kijkt er naar.

Net zoals acht jaar eerder, die keer in Den Bosch toen de mannen zich warm draaiden voor de proloog. Onder de luifels van de materiaalwagens, maar ook onder afdakjes van wat buitenhokken van de veemarkt. Kribben voor kleinvee waar normaal wat schapen worden ingedreven. In zo’n box hebben de Pool Jaskula en Johan Museeuw broederlijk naast elkaar hun rollenbank geïnstalleerd. De Leeuw van Vlaanderen in een lammerenkooi. Het contrast is compleet.

Borinage

Foto: DeGust via Flickr.com (cc-license)

Luc Leblanc dendert op de rollen in een betonnen bak waarin het winterstrooizout ligt opgeslagen. Duurbetaalde vedetten in een abattoirachtige omgeving in voorbereiding om straks in de Tour weer vele doden te sterven. Omringd door het voetvolk dat zich in die veemarktcatacomben zomaar aan al die gladiatoren mag vergapen. Met de neus tegen het venster als het ware. Je kan ze gewoon aanraken! Ik zie me nog niet door de kleedkamer van Ajax kuieren net voordat die mannen de ArenA gaan betreden. En dan tegen Huntelaar zeggen dat zijn schoenveter loszit.

Maar deze keer is het dus te doen in  Wallonië. In de Borinage, le pays noir. Het land van Marc Dutroux. De rode vod voor de laatste kilometer hangt precies voor zijn spookhuis in Marcinelle. Foutje, bedankt!

Het is zondag en we willen niets missen. Hotelletje gereserveerd in de buurt van Yvoir. De geest van Kuipertje blijkt er al lang verdwenen. Als we ’s middags onze tas even binnengooien, weet niemand iets van onze komst. Geen probleem, de verwarming wordt even aangezet. Straks zal de klamheid wel weg zijn zegt de mevrouw achter de bar. De toog is al goed bezet, zo vroeg in de middag. Een enorm dikke figuur slaat de ene pint na de andere naar binnen. De barkruk lijkt in zijn lijf geïntegreerd te zijn.

Toch maar naar de koers. We belanden uiteindelijk in een dorpje, waar naar later blijkt, de oudste oud-renner van de Tour de France zijn allerlaatste dagen slijt. De village maakt een gloomy indruk. Veel rolluiken dicht op een zondagmiddag om een uur of drie. We parkeren in een zijstraatje. Een voordeur gaat open en een morsig figuur kijkt ons onderzoekend aan. Een steelse blik naar binnen toont een absoluut zwart gat. We lopen naar de hoofdstraat waar straks de matadoren van de Tour voorbij zullen flitsen. Een vader met een zoontje aan de hand komt ons tegemoet. Gedrapeerd om zijn hals hangt een slang. Een joekel van een levende slang. Hij doet niks hoor, zegt hij. Dat denken we althans, want we verstaan hem niet echt. Alsof hij zijn hondje uitlaat. Een surrealistisch decor. Nog net geen horror.

De hoofdstraat heeft zich wel wat voorbereid op de passage. De plaatselijke frituur heeft vlaggen buiten hangen en zelfs met wat stoelen en tafeltjes een soort terrasje gemaakt. De bewoners hebben zich ook buiten gewaagd. Veel Italianen. Tweede generatie gastarbeiders uit de kolen en het staal. Niet de fine fleur van de natie. Het mediterrane is er allang afgesleten. Het zwarte land heeft zich helemaal over hen ontfermd. Eén figuur heeft in al zijn frivoliteit nog wel een Alpenjagerhoedje opgezet. Balorig nuttigt hij af en toe een klein likeurtje. En kwettert in het rond. Tot hilariteit van de vrouwen die inmiddels verworden zijn tot moekes met bonte schorten aan.

De grote parade trekt voorbij. Reclamekaravaan en later de complete groep. In gestrekte draf op weg naar de meet. In een flits is het spul voorbij. Even zo snel als het peloton is gepasseerd wordt de orde hersteld. Sergio en consorten zijn tout à coup verdwenen. In een vloek en een zucht is het terras van de cafetaria ontmanteld. De straat is dood. Hartstikke dood.

’s Avonds door naar Charleroi. Op zoek naar de Tourkoorts. Niks, nada! Het is de finaleavond van het Europees voetbalkampioenschap. De stad oogt uitgestorven. Griekenland wint en dan lijkt het of Charleroi is vergeven van de Grieken. Constant toeterende auto’s met blauwwitte vlaggen en uitgelaten bemanning scheuren door de straten. Klein Athene. Hoezo Tour de France.

Terug in het café met slaapplaatsen. De stamgasten van ’s middags zijn nog paraat aan de tap. En er wordt nog steeds flink doorgezopen. Onze dikzak drinkt nog steeds grote potten “blanche”. Een ladderzatte figuur probeert ons duidelijk te maken dat hij de volgende dag voor een nette doorkomst van de tweede etappe verantwoordelijk is. Politieagent of verkeersregelaar? Maakt niet uit. Ober, doe hier nog maar drie bier.

De volgende ochtend naar het vertrek. Of eigenlijk naar het “village départ”. Want daar willen we naar toe. Dat walhalla waar alleen uitverkorenen worden toegelaten. Plaatselijke notabelen, invités. Ze lopen er naar toe tussen dranghekken waar ze bewonderende blikken oogsten van het gewone klootjesvolk.

Soms wordt je getriggerd door een beeld om ergens bij te willen zijn. Bijvoorbeeld zoals die keer op tv. Een shotje van de VRT uit het reizend promotiedorpje. Wat Vlaamse renners zitten keuvelend aan een kopje koffie. Samen met Dirk De Wolf, die net als renner gestopt is. Hij had in het Belgisch kampioenschap, zijn aangekondigde laatste koers, nog fors in de remmen moeten knijpen anders was hij de nieuwe kampioen geweest. Maar dat even terzijde. Gezellige kout, wat rennersmoppen. Het gebruikelijke tafereel. Totdat, staand op de pedalen -tsjàk, tsjàk -op het freewheel- Andrei Tchmil op zijn gemakske tussen de tafeltjes door laveert. “Ha Wolfke,” roept hij in het voorbijgaan “ge hebt niet meer zo’n dikke kop als toen ge nog koerste”. Smack dab in the middle. Recht op de neus van monkeyman. En weg is Andrei, de gentleman-coureur, weer.

Vraag niet hoe, maar we komen binnen in de village. Met een identiteitskaart van iemand waarvan we nog nooit gehoord hebben. De security is een en al vriendelijkheid.
Het dorp wentelt zich ook al in welwillendheid. De hoorn des overvloeds. Du vin, du pain, du boursin, zeg maar. En dat dan tot de vierde macht.

Ook in veelvoud zijn er de oud-renners. In de weer voor de sponsor. Luc Leblanc, inmiddels helemaal ontdooid, en Frederic Moncassin zien er nog heel patent uit. Jacques Bossis oogt met zijn metalen brilletje als een professor aan de Sorbonne. Hij is zelfs blij dat ik hem herken. Rolf Sörensen heeft een iets te krap bloesje uit de kast gepakt. Even vergeten dat het lijf niet meer dagelijks gepijnigd hoeft te worden. Aan de stand van een of andere wijnstreek staat Rudi Altig. Een Fransoos met anderhalve tand in de mond en verkleed als wijnboer bedient de gasten. Rudi is kennelijk habitué. Druk in gesprek hanteert hij zelf met gulle hand de fles. Volle glazen vin rouge. Het is halfelf in de ochtend. Maar ach, der Rudi heeft een sterke lever. Hij is immers van de generatie Anquetil. Heeft zich, ook eens laten ontvallen dat doping niet altijd slecht hoeft te zijn. Het oude wielrennen, weet u wel.

Nog een half uurtje en iedereen is gevlogen. Op weg naar de volgende halte. Voor je er erg in hebt is het dorp afgebroken en opgeladen. En Charleroi is terug dodelijk grijs en grauw als altijd.

Vele stormen zijn over de Tour heengegaan, maar het promodorp is ongeschonden uit de strijd gekomen. Ze zullen er allemaal wel weer zijn dit jaar. Behalve dan Rudi Altig, die heeft zijn badge moeten inleveren. Het nieuwe wielrennen, weet u wel.

En die Fransen dan? Figuren als een Thevenet bijvoorbeeld. Of Richard Virenque, stuitend arrogant, pronkend met zijn nieuwe vlam van negentien. Nou die mannen zijn gewoon “hors concours”. De Tour is van ons, van nous autres Français. En daar komt niemand aan.

De grote wielerkenner Dries van Agt zei het lang geleden al: de honden blaffen maar de karavaan trekt verder. Les chiens aboient, la caravane passe. Van stad naar stad, van dorp naar dorp.

Theo Buiting
Laatste berichten van Theo Buiting (alles zien)