“Peter Winnen! Peter Winnen!” We staan op de flanken van een Franse col als mijn vader enthousiast de grote Nederlandse renner van dat moment aanmoedigt. Totdat een andere Nederlander op die berg hem komt vertellen dat Peter Winnen al een paar uur geleden voorbij is komen fietsen. De Tour kijk en luister ik met mijn vader in de zomervakanties. En deze ene zomervakantie in Zuid-Frankrijk gaan we er zelfs naar toe. Maar de rest van het jaar heb ik weinig met wielrennen. Tot ik Homas Tour ontdek.

Bij een buurman in de straat kan ik het bordspel lenen. Een zwarte doos en een wielrenner met een rood-zwart-geel shirt op de voorkant. Het bord zelf heeft een parkoers met een kasseienstrook, twee bergen en tussensprints. Met vier landenploegen van België, Frankrijk, Duitsland en Nederland kun je zelf bepalen hoe je over het bord fietst. Een etappe met twee bergen en drie tussensprints? Of een korte etappe alleen over een kasseienstrook met maar één sprint en dan meteen naar de finish? Als een waar Jean-Marie Leblanc organiseer ik mijn eigen wedstrijden.

De vier poppetjes per ploeg geef ik natuurlijk de namen van de helden van dat moment. Gert-Jan Theunisse, Steven Rooks, Stephen Roche, Pedro Delgado, Marino Lejaretta, Raul Alcala. En de grootste helden van dat moment: Greg LeMond en Laurent Fignon. Hun strijd om secondes volg ik op TV en op het gele blokje op de voorpagina van de Volkskrant met de top-10 van het klassement en de etappe-uitslag. Ik hou van getallen en statistieken. De 8 seconden winst van LeMond op de professor is dan ook het grootste hoogtepunt van de Tour voor me. In Homas Tour kan ik me uitleven met het scoreblok. Een tussensprint levert 5, 3 of 1 punten op en het eindresultaat van de etappe levert punten op. Zo is een algemeen klassement te berekenen, een berg- en puntenklassement en een ploegenscore.

Waar ik de echte tour in de zomervakantie buiten met mijn vader en broer volg als ‘NOS Radio Tourflits!’ uit de radio schalt, terwijl we aan het klussen zijn, speel ik op mijn kamer in mijn eentje een complete tour na op het bord van Homas Tour. En het spel zit ingenieus in elkaar. In de bergen staat een getal op een vakje dat je van je worp moet aftrekken, zodat het fietsen in de bergen zwaarder is. Hoe hoger op de berg, hoe meer van je worp af moet.

Op de kasseien zijn die getallen grilliger en zijn er ook vakjes zonder getal waar je gewoon kan doorfietsen. Je kan met krachten smijten doordat je voor iedere renner krachtenkaartjes hebt. Daarmee kan je 1 (in de bergen of op de kasseien) of 2 (op het vlakke) dobbelstenen vervangen en je zo verzekeren van een flink snok eraan te geven. Gooit de renner voor je hoge ogen, dan kan je die volgen waardoor een ‘treintje’ ontstaat, maar je kan ook demarreren en de anderen achter je laten. Het spel heette oorspronkelijk dan ook ‘Demarrage’. (En in het Duitse ‘Um Reifenbreite’, een banddikte.)

Om de regels weer uit zoeken, moest ik een computervariant van het bordspel downloaden (http://homastour.tripod.com/). Fantastisch dat deze bestaat! Het bordspel heb ik namelijk al jaren niet meer gespeeld, dat moest weer terug naar de buurman in de straat. Wel heb ik op een groot stuk karton zelf het bord nog nagetekend en met eigen pionnetjes en een zelfgemaakt scoreblokje nog mijn eigen Homas Tour gespeeld. Maar dat was toch net minder dan die kartonnen wielrennertjes op houten onderstukjes van het echte spel.

Jaren later ga ik met mijn broer naar de Tour de France als die Maastricht aandoet. Een urenlange treinreis om er te komen en we denken slim te zijn door bij een brug te gaan staan: ‘Dan moeten ze omhoog en gaan ze niet zo snel’. De renners flitsen voorbij en net als in de vakantie in Zuid-Frankrijk hebben we meer gezien van de reclamekaravaan die voor de renners uit rijdt, dan de van de renners zelf. Nee, de Tour in echt bezoeken is geen succes geweest. Beter kan ik genieten van mijn zelf bedachte wedstrijden met Homas Tour. Toch eens zoeken of ik dat stuk karton nog ergens kan vinden bij mijn ouders op zolder.

Jasper Koning