Ah, Milaan-Sanremo. La Classica di Primavera (de Lenteklassieker), zoals de Italianen zeggen, of la Classicissima (de Klassiekste). Toen een koersbroek nog van wol was en helmpjes van leer begon de voorpret in februari met de Ruta del Sol en de Ster van Bessèges. Nou ja voorpret, je moest het doen met de sportuitslagen achterin de krant. Het waren maar voorbereidingswedstrijden, tv-maken was duur en zendtijd beperkt.

Serieuzer werd het eind februari met de Omloop Het Volk (nu de Omloop Het Nieuwsblad), de opening van het Belgische wielerseizoen. Dat kwam wel op tv, als het tenminste doorging want al te barre weersomstandigheden leidden nogal eens tot afgelasting. Daarna volgden Parijs-Nice (de Rit naar de Zon) en de Tirreno-Adriatico, waar de deelnemers aan Milaan-Sanremo zich in vorm reden. Ook die beelden haalden vóór de jaren tachtig zelden of nooit de Nederlandse televisie.

En dan in het derde weekend van maart was het zover: Milaan-Sanremo, de eerste grote wedstrijd van het nieuwe seizoen, met nieuwe ploegen, nieuwe truitjes, nieuwe fietsen en hooggespannen verwachtingen. Hoe zouden de nieuwkomers zich houden, hoe de revelaties van het vorige seizoen en hoe zat het met de vorm van de grote namen?

Honderdvijftig kilometer hadden de renners afgelegd voordat de tv-uitzending begon. Als het meezat, was dat net voor de Turchino-pas, ten westen van Genua. Kijk, daar op de top wurmt het peloton zich door een tunneltje en daar, aan de andere kant, daar ligt-ie: de Méditerranée (zo blauw, zo blauw) te schitteren in de zon.

En dan waren ze pas op de helft en moest het mooiste nog komen; meer dan honderdvijftig kilometer langs de kust, in de lentezon, op en neer, over de Capo Mele, de Capo Cervo, de Capo Berta. Al vóór de Cipressa begon het gevecht voor de beste posities aan de voet van de Poggio, het laatste obstakel voor de aankomstlijn. Slechts 160 meter hoog, dat is niet veel maar wat is niet hoog naar bijna driehonderd kilometer?

Wie niet kan sprinten en nog kracht heeft, moet op de Poggio aanvallen. Niet te vroeg, want dan lopen je benen vol en ben je kansloos tegen het peloton. Hennie Kuiper deed het goed. Hier demarreerde hij in 1985 samen met Teun van Vliet en Silvano Ricco. In de klim moest hij lossen, maar weer beneden, precies daar waar de laatste vlakke kilometers beginnen, sloot hij aan, passeerde de anderen en knalde solo door naar de aankomstlijn op de Via Roma.

De afdaling van Poggio is trouwens een spektakel op zich. Vanaf de top volgt een 3,2 kilometer lange afdaling, over een smalle kronkelweg, vol hele en halve haarspeldbochten, langs muurtjes, huizen, bedrijfjes en kassen. Alleen superdalers kunnen er hier nog tussenuit, maar dan moeten ze op de top van de Poggio wel vooraan zitten. De Italiaan Francesco Moser zat daar in 1984. Eerst testte hij zijn daalvorm op de Cipressa, daarna sloeg hij toe op de Poggio. Kort na de top kwam hij voorop, pakte in elke bocht een meter en reed in superieure stijl weg van het peloton, tot vreugde van zijn landgenoten langs de kant.

Nee, geen mooiere klassieker dan Milaan-Sanremo. Totdat hij weer voorbij is. Dan is het uitkijken naar die andere monumenten van de wielersport: de Ronde van Vlaanderen (Vlaanderens Mooiste), Parijs-Roubaix (de Hel van het Noorden), Luik-Bastenaken-Luik (La Doyenne) en, in het najaar, de Ronde van Lombardije (Il Lombardia).

Stijn Wiegerinck
Laatste berichten van Stijn Wiegerinck (alles zien)