Fuck you, code rood, zei Gerrit. Ik ga lekker fietsen. Gerrit was een nette kerel. Niet het type man dat zomaar fuck you roept, en zeker niet in het openbaar. Maar soms, in de beslotenheid van zijn ergernis, luchtte het hem op. Een daad van verzet tegen de oranje, rood gekleurde betutteling.
Niemand beslist voor mij of ik wel of niet ga fietsen, sprak Gerrit tegen zichzelf. Ik ben een hardwerkende man, betaal netjes mijn belasting en in het weekend fiets ik een rondje.
Nog even en er mag helemaal niets meer in dit land.

Verbeten wurmde Gerrit zich in zijn wielerpak. De wind beukte onheilspellend op de ramen van de slaapkamer. In het bed draaide de vrouw zich om. Ze kwam een beetje overeind, haar kapsel deed Gerrit denken aan een suikerspin. Op de muur boven het bed; haar schaduw, grillig en in partjes gesneden door het licht dat in streepjes door de gordijnen voor het tochtige raam werd geperst. De strepen kabbelden een beetje. Als water in een lentebries.

Gerrit? Vroeg de vrouw met een slaperige stem. Ze was nog zo slaperig dat ze zich later zou afvragen of Gerrit daar echt had gestaan of dat ze alles had gedroomd.
Ik ga fietsen, zei Gerrit, even vastberaden en stoer als hij zich voelde.
En de storm dan? Ze mompelde iets over code rood, of oranje.
Wat nou code rood, riep Gerrit, harder dan hij zich had voorgenomen. Allemaal paniek om niks. Een natte scheet, die Ciara. Doe ze de hartelijke groeten maar!
Ik ben fietsen!
Denk je aan de bloempotten, de bloempotten op het terras, Gerrit, ze waaien kapot.
Ja, ja, zei Gerrit, de bloempotten, hij was de bloempotten meteen alweer vergeten.

Gerrit was klaar voor de strijd. In de spiegel bekeek hij zijn spiegelbeeld. Een renner, dacht hij tevreden, een flandrien, een strijder, zeker geen speelbal van de wind. Hij dacht aan zijn maten, ze bleven lekker thuis hadden ze geappt. Gerrit had er niet eens op gereageerd. Later zou hij hen met hun zwakte om de oren slaan.

Gerrit fietste. De wind was krachtiger dan hij had gedacht. Ciara rukte vervaarlijk aan zijn stuur. Gerrit fietste hetzelfde rondje als altijd, grotendeels over een kronkelende dijk. Soms had hij de wind vol tegen, dan weer kwam ze van opzij. Op die momenten leunde Gerrit tegen een onzichtbare wand. Een soort van armpje drukken met de wind die steeds meedogenlozer werd. Slechts met de grootst mogelijke inspanning wist Gerrit koers te houden.

Soms, tussen de vlagen, die al zijn aandacht vroegen, door, zag hij de rivier. Het water op drift, schuimkoppen op het grauwe water. Daarvoor lagen de uiterwaarden, vol wilgenhout en riet, alles plat tegen de grond gedrukt, alsof de wind een kam was die alles plooide. Behalve Gerrit. Gerrit fietste verder, vastberaden, sterk, een modern mens met de rauwe overlevingskracht van een oermens. Straks zou hij een mammoet spiesen.

Thuis, nog altijd in bed, scrolde de vrouw door de talloze weerberichten op haar scherm. Beneden klapperde een deur, de wind was inmiddels te hard om knus te zijn. Ze dacht aan Gerrit, haar Gerrit, eenzaam op zijn fiets in dit vreselijke weer en ze verlangde naar zijn aanwezigheid, niet eens fysiek, maar gewoon zijn nabijheid, ergens in het huis, het veilige gevoel dat daar haar Gerrit was.

Gerrit ondertussen knokte tegen de twijfel. Omdraaien voelde als een groot verlies. Soms zette hij noodgedwongen voet aan de grond, in een klapperend bushokje hapte hij naar nieuwe kracht. Kom op, Gerrit, zei hij, je bent sterk, je bent een oermens, je bent sterker dan dit weer. En Gerrit fietste verder, barstjes in zijn verbetenheid, maar nog altijd vastberaden.

In de verte boven de horizon braken de duistere wolken. Een gouden scheur in het zwerk die de wereld heel even verlichtte. Daarop volgde een windvlaag die sterker was dan alle andere daarvoor en Gerrit werd opgetild, met zijn vederlichte fiets, hij werd opgenomen als de profeet Elia, niet in een vurige wagen met een prachtig span paarden, maar op zijn peperdure fiets met veel te hoge velgen, zeker voor dit weer.

In de maanden daarna werden in het dorp de wildste verhalen over Gerrit verteld. Hij zou er tussenuit geknepen zijn om lekker te kunnen fietsen in het diepe zuiden. Hij zou slachtoffer zijn geweest van een brute overval. Een enkeling meende zijn fiets op marktplaats te hebben gezien. Maar niemand die wist waar Gerrit was. Hij was verdwenen, met de wind. Op het terras lagen nog altijd de scherven bloempot. De vrouw had de kracht nog niet gevonden ze bijeen te vegen.

Joost-Jan Kool