Ze leken wel gewichtloos, de renners die zich vandaag van Deinze naar Wevelgem worstelden. Als pinguïns kropen ze in het peloton bij elkaar, schuilend voor de flarden wind die onvermoeibaar over het Vlaamse land joegen. Met opgetrokken schouders en neergeslagen ogen poogden ze bij elkaar te schuilen.

image

Geraint Thomas maakt een tuimelperte (Bron: Sporza)

Tevergeefs. Wat waren ze klein vandaag, de grote mannen. Klein en weerloos. De wind blies het peloton in stukken, de renners waaiden uit elkaar als vliegers zonder touwtje, stortten meters verderop weer neer. Als ze geluk hadden in een malse, modderige greppel, met wat minder geluk in een koude sloot. Dan zag de renner zijn fiets even drijven, en vervolgens zinken in het water waaronder Vlaanderen de afgelopen weken is bedolven.

Dan zit je daar, aan de waterkant. Een natte fiets, een doorweekt lichaam, modder aan je handen. Dan kun je blijven zitten bibberen, wachten op een auto, of een materiaalbusje met een plekje vrij. Of je kunt weer opstappen en trappen, blijven trappen, net zolang tot je de kou niet meer voelt, tot het bloed weer door je benen raast. Gewoon, omdat je renner bent.

Het leek alsof ze al vijftig kilometer in volle finale reden, aan het vechten waren om een goede positie op weg naar de finishlijn. Maar toen moesten ze nog 100 kilometer.

Wat waren ze lang vandaag, die 239 kilometers tussen Deinze en Wevelgem. Een schijnbaar eindeloos gevecht tegen een muur van wind, een onzichtbare tegenstander die vernietigender bleek dan die andere Muur. Steiler ook. Genadelozer. Geraint Thomas werd met fiets en al van de weg geblazen alsof hij een leeg chipszakje was, dwarrelend zwerfvuil.

Beuken was het, vechten, bijten. Een frustrerend worstelen met kleffe regenjasjes die niet uit wilden, met papiertjes die niet naar de berm vlogen meer terugwaaiden in het gezicht, met wapperende wielen die niet vooruit gingen meer zijwaarts, lekke banden die aan de kasseien bleven kleven. Alsof alle krachten tegenwerkten.

Slechts zes renners blijken op 35 kilometer van de meet sterker te zijn dan de tegenwerkende krachten: Jürgen Roelandts rijdt alleen aan kop, met een voorsprong van anderhalve minuut op de achtervolgende groep, met daarin Niki Terpstra, Sep Vanmarcke, Geraint Thomas, Luca Paolini en Jens Debusschere. Met nog 17 kilometer te gaan wordt Roelandts bijgehaald, maar hij moet al snel passen. Hij heeft zich kapot gekoerst, net als de 160 renners die de strijd dan inmiddels al gestaakt hebben.

Op zes kilometer van de streep valt Paolini aan. De rest treuzelt, kijkt. Uiteindelijk gaan Terpstra en Debusschere nog in de achtervolging, maar ze halen Paolini niet meer bij.

De taaie kleine Italiaan wint – ondanks twee valpartijen en een fietswissel – de strijd tegen de wind en de kou. Hij is de sterkste en de slimste van de 39 renners die de finish halen. Achteraf zegt hij dat de omstandigheden behoorlijk indrukwekkend waren. ‘Op een bepaald moment wisten we niet of we wel door moesten gaan. Maar we zijn in het noorden, en hier vind je het echte wielrennen. Dus de beste renners, degenen met de beste benen, bleven vooraan over.’

Als zelfs Italianen met perfect getrimde hipsterbaarden dit het echte wielrennen noemen, dan moet het wel waar zijn.

infogr

Lidewey van Noord
Laatste berichten van Lidewey van Noord (alles zien)