Eigenlijk ging het al een tijdje niet zo lekker met Parijs-Tours. Niemand leek het echt op te merken, het verlies van allure voltrok zich in stilte. Parijs-Tours was al heel lang een koers waar vrijwel niemand nog echt naartoe leefde, en waarvan niemand precies wist in welk weekeinde en op welke dag die verreden werd. Als de wedstrijd al werd uitgezonden, schakelde nauwelijks nog iemand in. Het handjevol liefhebbers dat dat wel deed, vond hooguit het vertrouwde gebrek aan echte vedetten, herkenbare hindernissen (Côte de l’Épan, anyone?) en echt spektakel. Er moest iets gebeuren met de koers die vroeger nog Grote Herfstprijs heette en roem vergaarde doordat Eddy Merckx ‘m nooit won.
Parijs-Tours koos voor een even voorspelbare als gewaagde wijziging.

Zoals alle zieltogende tijdschriften aankloppen bij dezelfde bladendokter, zo moet er inmiddels ook voor wegkwijnende wielerkoersen ergens een consulterend arts zijn die keer op keer hetzelfde recept uitschrijft. Het medicijn bestaat uit een mengsel van veel grind, zand en stenen en de bijsluiter garandeert nieuw elan, spektakel en – als mogelijke bijwerking – een korte en hevige dosis kritiek.
Zo ging het dus ook bij Parijs-Tours.
Toen afgelopen zondag het stof tussen de wijngaarden was neergedaald, bleken daar brokstukken tussen te liggen. De chemins de vigne lagen vol met veel te grote en puntige stenen en waren daardoor volstrekt ongeschikt om met racebandjes over te rijden. Je zou verwachten dat een professionele ploeg of renner zich daarop had voorbereid door vast eens te gaan verkennen of voor andere banden te kiezen. Maar waarom zou je dat doen als je er ook voor kunt kiezen om na afloop vol verbazing je beklag over al die vernieuwingsdrang te kunnen doen?
Dat laatste gebeurde dan ook veel, zoals we gewend zijn van de sport die zichzelf zelden bijstelt, en wanneer ze dat dan toch doet vaak met een vlucht naar het verleden op de proppen komt.
De liefhebber genoot ondertussen vooral in de geborgenheid van appgroepen en wielerfora van alle schitterende panoramabeelden vol glooiende wijngaarden waar trosjes renners over werden uitgestrooid. De koers brak volledig open met listig ploegenspel en man-tegen-man gevechten vol venijn. Op dat moment wilden alle toerfietsers zelf ook aan de oevers van de Loire zijn om er hun pas aangeschafte gravelbikes eens te testen. Als kijksport leek Parijs-Tours weer wat kleur op de wangen te hebben gekregen.

Dylan Groenewegen – de sprinter die als crosser toch menig veldritje in de Amsterdamse Cross Competitie op zijn naam schreef – vond het een parcours voor mountainbikers. Gravel is per slot van rekening gemalen grind en daar moet je met een racefiets met wegbanden overheen kunnen zonder al te veel problemen. Daar zit natuurlijk wat in. Veel van zijn collega’s spraken zich in min of meer dezelfde woorden uit, al was de winnaar lovend over de nieuwe hindernisbaan.
‘Op sommige stukken was het op het randje’, zei parcoursbouwer Thierry Gouvenou na afloop. ‘Er waren misschien wat te veel grindstroken. Dat gaan we bijstellen.’ Dat had natuurlijk al voor de wedstrijd moeten gebeuren, zeker wanneer er vooraf samen met de ploegen een kritische inspectie had plaatsgevonden. Iedereen had dan kunnen vaststellen dat een aantal stukken prima berijdbaar is, en een aantal stroken beslist niet.
Toch was de ommezwaai niet te vergelijken met het veelbesproken maisveld uit Schaal Sels, de absurde hindernis die destijds voor ploegbaas Patrick Lefevere aanleiding vormde om dezelfde kat te sturen als die hij nu naar Tours stuurt.
Dat maisveld werd een jaar later alweer geschrapt, net zoals de zwaarste steenstroken uit deze editie van Parijs-Tours straks weer uit het parcours zullen verdwijnen. Kwestie van iets durven proberen en van je fouten leren. De klassieke sprinterskoers Parijs-Tours heeft een modieus jasje uit een hippe vintagewinkel uitgezocht en een deel van het wielerpubliek ziet haar daardoor weer staan, ook al lopen er al zoveel anderen in rond.
Nu wel eerst even het stof eruit kloppen en de mottenballen verwijderen, en dan kan Parijs-Tours weer jaren mee.

Martijn Sargentini