13 juli 2013, Lyon. Het moet er verschrikkelijk warm zijn geweest die dag. De laatste kilometers stonden de mensen meer dan vijf rijen dik tegen elkaar aan geplakt. Het rook er naar zomer, zweet en chauvinisme, een Fransman reed voorop. Journalisten van dezelfde komaf verkneukelden zich al: dat werden prachtige koppen op hun Quatorze Juillet! En ook voor ons Nederlanders waren het mooie dagen: Johnny reed voor de 397e keer (tevergeefs) voorop in die prachtige trui en Bau (op dat moment 2e) en Lau (5e) deden het lekker in het algemeen klassement.
Daar was de vod – en daarmee de Franse *putain de merde!* teleurstelling. De arme Julien Simon – normaliter een uit-de-wind-houder, maar die dag in de finale van een TDF-etappe – werd door een groep achtervolgers opgevroten. Het kolfje zou naar de hand van de Zwitser Albasini zijn. Uitgemaakte zaak. Ik schreef z’n naam vast op. Man met timing en ergens wat Italiaans sprintersbloed: dat kon niet mis gaan.
Maar het verhaal zou zich anders laten schrijven. Een ventje met een gebit als een grindbak duwde zijn neus aan ’t venster. Vol ondeugd passeerde hij als eerste de finish. Tien, twintig centimeter scheelde ’t maar met de nummer 2. Het bleek een Italiaan, energiek en een gnuif waarvan ik in de lach schoot. Hij moest onbedaarlijk veel macht in de poten hebben voor het heuvelachtige klassiekerwerk, anders won je geen etappe in de Tour. Die moest ik in de gaten gaan houden.
Helaas. Ik bleek in de jaren daarna toch vooral te behoren tot de groep ‘gemakzuchtige kijkers.’ Ik ontwikkelde een vanzelfsprekend zwak voor mensen die vaak tweede werden (Greg & Peter), elk jaar weer hoopte ik dat Niki Terpstra een klassieker zou winnen (en jawel) en Giant werd voor mij de meest sympathieke wielerploeg in het peloton (schot voor open doel). Een clichématige wielerfan: genoeg wetend voor de kroegpraat, te weinig voor de wielerquiz.
Tot afgelopen woensdag 6 april. De wielerwereld probeerde nog steeds woorden te vinden voor wat er drie dagen daarvoor in de 100e Ronde van Vlaanderen was gebeurd, maar in Antwerpen werd er al weer een blik aan wereldse spurtersbenen open getrokken. Als clichématige wielerfan had ik eigenlijk geen tijd voor kleinere eendagskoersen, maar tijdens het zappen bleef ik – meer per ongeluk dan expres – toch hangen bij Michel en José. De renners moesten nog 5 kilometer weg trappen, de treintjes werden gevormd en iedereen voelde langzaamaan ’t zuur de oren uitkomen. En daar was hij weer (vanaf 1:30 zonder bril), drie jaar later: het grindbakgebit! In een volledig andere rol, zich uit de naad werkend voor Der Marcel, maar hij was er weer! Vast had ik ‘m gezien tijdens andere koersen, maar als gezegd: gemakzuchtige kijker…
Maar vandaag ga ik voor ‘m zitten, tijdens Parijs-Roubaix. Hij zal niet als eerste de wielerbaan opkomen. Hij zal de kastanjes, de kasseien, uit het vuur slepen voor zijn kopmannen. En ik ga iets minder die gemakzuchtige kijker uithangen. Tenminste, als het om die gnuivende grindbak van Matteo Trentin gaat.