Het is een mooie voorjaarsmiddag in Rotterdam en voor mij staat zo’n vijftien jaar Nederlandse wielerhistorie te glunderen in het zonnetje. De mannen dragen de iconische shirts die mijn jeugd kleurden. Ik herinner me hoe ik als achtjarig mannetje met mijn vader naar de Nacht van Linne, de Acht van Obbicht, de Flits van Echt en de Ronde van Panningen ging. Criteriums in de buurt. Ik ging voor het wielrennen, want ik leefde nog in de illusie dat er echt om de overwinning werd gestreden. Of mijn vader wel weet had van de gebruikelijke matchfixing? Geen idee.
Ik herinner me dat ik handtekeningen verzamelde – met de nodige schroom. Van Henk Lubberding (mijn eerste held, vanwege de lange manen), Jan Raas en Gerrie Knetemann. Na al die jaren zijn die papiertjes uiteraard nergens meer terug te vinden, opgeruimd door de tijd en een ijverig schoonmakende moeder.
Een racefiets had ik nog niet. In de buurt was wel een textielfabriekje genaamd Taf, in de volksmond bekend als ‘het fabriekske’. Daar werden replica’s verkocht van de beroemde geel-rood-zwarte Raleighshirts. Ik kreeg van mijn ouders zo’n wollen tricot. Op mijn gele fietsje reed ik het dorp rond alsof ik Zoetemelk zelf was. Met vriendjes organiseerde ik zomerse wedstrijden, kleine Tours die steevast ontaardden in gevaarlijke verkeerssituaties. Iedereen in de kleuren van Raleigh natuurlijk.
Wie niet in die tijd is opgegroeid kan zich onmogelijk voorstellen hoe groot de impact van die wielerploeg was op iedereen die iets met fietsen had. Raleigh was een veelvraat, een ploeg die nagenoeg alles won. Fan zijn van Raleigh was dan ook gemakkelijk, er viel genoeg te juichen. Criteriums waren drukbezochte volksfeesten waar je met de hele familie naartoe ging. Overvolle tribunes voor de streep, vaders die weer jongetjes werden bij de aanblik van de Tourhelden die voor hun ogen rondjes draaiden.
Nu, tijdens de Ronde van Katendrecht, ben ik samen met Het is Koers-collega Lidewey van Noord uitgenodigd om de Raleighreünie bij te wonen. Van tevoren bedenken we tientallen vragen die we de oud-renners willen stellen. Over de verhouding tussen knechten en kopmannen, over de knoet van Post en over de successen. Maar als we tussen de Postmannen staan voelen we ons indringers. Alsof we zijn aanbeland op de reünie van een bedrijf waar we nooit hebben gewerkt. De Raleighrenners halen herinneringen op met hun maten. Vertellen elkaar sterke verhalen, slaan op elkaars schouders, omhelzen elkaar. We laten de renners hun feestje vieren en genieten van een afstandje mee.
Lubberding blijkt zijn rol als wegkapitein nog altijd serieus te nemen. Als de renners ’s middags naar de ploegpresentatie moeten, is hij de eerste die wegfietst en de rest op sleeptouw neemt. Als ’s avonds de eetzaal op de eerste verdieping opengaat, roept hij zijn ploegmaats vanaf de bar beneden toe: ‘Niet meer bestellen hoor, boven is open!’ De tijd heeft de rennerslijven aangetast, maar de verhoudingen niet.
Aan het eind van de avond komt André Gevers bij ons zitten, de wereldkampioen bij de amateurs in 1975. Een talentvolle renner, die in 1978 bij de Postploeg terechtkomt. Gevers vertelt dat hij nog regelmatig terugdenkt aan zijn tijd bij Raleigh, en dat dat niet alleen maar mooie herinneringen zijn. Post was veeleisend (‘na een overwinning had-ie het alweer over de koers van de volgende dag’), een karaktereigenschap die bij Gevers slecht viel. Tussen Post en de Brabander klikte het niet en de ploegleider was hem dan ook liever kwijt dan rijk. Als Gevers in de Ronde van Engeland in de leiderstrui rijdt, laat Post Johan van der Velde een aanval op Gevers doen. Einde samenwerking. Gevers heeft het er nog altijd moeilijk mee. ‘Post heeft mijn carrière kapotgemaakt.’
Het hoogtepunt van de Raleighreünie is de aankomst van Joop Zoetemelk, die ’s middags nog verplichtingen had in Antwerpen en dus verlaat is. Hij komt op kousenvoeten binnen in Theater Walhalla, waar de renners samen dineren. Gerben Karstens ziet hem als eerste en roept op luide toon: JOOP! De zaal kijkt op en alle voormalige collega’s van Zoetemelk beginnen spontaan ‘Jo-pie! Jo-pie! Jo-pie!’ te scanderen en te applaudisseren. Joop laat het zich welgevallen en lijkt wel te genieten van zijn rol als primus inter pares. Zijn eerste daad is handen schudden. Werkelijk iedereen in de zaal krijgt een Tourwinnaarshanddruk. Ik weet niet veel meer uit te brengen dan ‘Fijne avond, meneer Zoetemelk.’ Om mij heen maken andere liefhebbers selfies met Joop, maar daar ben ik te schijterig voor. Na afloop heb ik daar meteen spijt van, want hoe vaak sta ik oog in oog met een oud-Tourwinnaar?
Een paar weken later is Joop Zoetemelk te gast in het Brabants Wielercafé on Tour in het oude postkantoor in Utrecht. Het publiek ontvangt hem met een staande ovatie en als er beelden worden vertoond van zijn mooiste overwinningen, is Joop zichtbaar geëmotioneerd. Maar hij geniet, dat is duidelijk te zien. Na afloop schudt hij opnieuw handen en poseert hij voor tientallen foto’s. Deze keer stap ik uit de schaduw van het achtjarige mannetje met zijn nep-Raleighshirtje en ga naast hem staan.
De bron van mijn hardnekkige wielerkoorts die nu al zo’n dertig jaar duurt is een innemende man van 68. Die zich deze dagen in Nederland komt laven aan warmte en heldenverering. Het is hem gegund, want samen met die andere Raleighmannen heeft hij de populariteit van de wielersport in Nederland naar ongekende hoogten gestuwd.
Alle jochies van toen zijn nu mannen van middelbare leeftijd. En we snakken naar nieuw Nederlands wielersucces. Van Raleighachtige proporties zal het vast niet meer zijn, maar stel je toch voor dat Tom Dumoulin of Lars Boom zaterdag op de hoogste trede staat. Een mens mag dromen, nietwaar?
Foto”s: Femke Hoogland
Met dank aan Lidewey van Noord