HET IS KOERS!

Hersenschudding

In de krant stond gisteren dat de Belgische wielrenner Ilan van Wilder een snipperdag had genomen in de Vuelta-tijdrit. Om zich te sparen had hij de ‘langzaamste tijdrit uit zijn leven’ gereden. Hij legde de ruim 30 kilometer tussen Elche en Alicante af met een gemiddelde snelheid van 39 kilometer per uur.

Een dag eerder had ik in de Nijmeegse Ooij-polder een gemiddelde van dik 31 km/u gehaald. Als een kind zo blij kwam ik thuis. De rest van de dag is een zwart gat; de eerste herinneringen dateren van de ochtend erna.

Sparen. Snipperdag. 39 km/u gemiddeld. Het is raar om deze woorden in één zin te zien staan.

Ik dacht terug aan een week of vijf geleden. Het had een prima idee geleken om de zomer door te brengen in de bergen boven Nice. Vrouw en kleuter blij met zon, zee en pains au chocolat. Vader blij met veel cols met nog meer haarspeldbochten. Leuke bijkomstigheid: er schijnen nogal wat profrenners te wonen.

Op dag één – een rustige warming-up met een colletje van gemiddeld een procentje of 5-6 – kwam er iets roods voorbij. Het was lang, akelig dun en het had een serene glimlach op het gezicht. Strava leerde me die avond dat Wout Poels een tochtje van 120 kilometer had gereden en daarbij een slordige 1.500 hoogtemeters had overwonnen. Het was een easy herstelrondje; de dag ervoor had ‘ie immers echt z’n best gedaan.

Ik had onder de brandende zon 10 kilometer over het smeltende asfalt geklommen, was nog voor de top (!) omgekeerd, gedeprimeerd teruggekeerd naar de camping en na drie uur aan de beademing was ik net voldoende hersteld om de rest van de middag als een doodzieke bultrugwalvis met de kleuter in het zwembad te liggen.

Leuk, op vakantie in de omgeving van Nice.

Twee dagen later. Ergens op de flanken van nog zo’n eindeloze col. Met van die bochten. Mijn bewustzijn was na een minuut of veertig klimmen bij 37 graden zonder schaduw gereduceerd tot het bewonderen van de kletsnatte haartjes op mijn prachtig gebruinde polsen (met dank aan Tim Krabbé). Zo heel af en toe bereikten me vage signalen uit de buitenwereld. Ergens in de verte klonken stemmen. Vrolijk gekwetter. Een lach. Het geluid kwam dichterbij. Rap, heel rap.

Even plotseling als het kwam, stierf het geluid ook weer weg. De twee keuvelende Ineos-renners waren me in no time voorbij en eer ik het zweet uit mijn ogen had gewist alweer om de volgende bocht verdwenen.

Toen ‘s avonds in de hangmat de pijn in de benen wat begon te zakken, vatte ik moed om op Strava te kijken. Welk easy herstelrondje hadden Michal Kwiatkowski en zijn maat (het bleek Salvatore Puccio te zijn) afgewerkt? Tot mijn niet geringe verbazing én vreugde zag ik dat zij de col met een gemiddelde van 18 km/u hadden beklommen; ik met 12. Scheelt maar weinig, vond ik. Anderhalf keer zo goed.

Nog maar de helft beter worden en ik was ook profrenner.

De rest van de week vloog ik als een jeune dieu sereen glimlachend over de Zuid-Franse bultjes. In het zwembad paradeerden ik en mijn tanlines uitermate tevreden langs de andere campinggasten en ’s avonds op ons luchtbedje vroeg ik aan vrouwlief of haar bewonderende blikken van die middag misschien betekenden dat ze even aan mijn gespierde benen wilde voelen.

De volgende ochtend las ik in l’Equipe dat Kwiatkowski al twee weken rustig aan moest doen op de training vanwege een commotion cérébrale grave, een fikse hersenschudding.

Mobiele versie afsluiten