Luik-Bastenaken-Luik is het vergeten grootmoedertje van de klassiekers. In Vlaanderen, waar het een vanzelfsprekendheid is te denken dat kasseien de norm zijn en asfalt een exuberante uitspatting van de moderne tijd, ligt er nauwelijks iemand wakker van La Doyenne. Zoals men het bestaan van wielrennen in Wallonië eigenlijk altijd al ontkend heeft.

Het begon zoals met ongeveer alles in de Vlaamse wielersport met Karel Van Wijnendaele, oprichter van de Vlaamse krant Sportwereld, journalist voor datzelfde blad, hoeder van het pistegezelschap genaamd de Flandriens, flamingant, bondscoach van de Belgische ploeg, drager van nog talrijke andere petten en auteur van Het rijke Vlaamsche wielerleven, een in 1943 verschenen werk dat 87.000 keer over de toonbank ging. Er wordt wel eens gezegd dat niet Hendrik Conscience, maar hij zijn volk leerde lezen.

Niet alleen lezen, maar ook het wielrennen verkeerd leerde interpreteren. Van Wijnendaele had een boontje voor alles wat Vlaams was en een viscerale afkeer voor alles wat Frans was en liet geen enkele gelegenheid onbenut om dat te laten blijken. Neem nu Marcel Buysse, het type renner dat in Vlaanderen nog steeds verafgood wordt. Stampend tot ter dood, nimmer aflatend en het verstand op nul. Hij won in zijn leven één keer de Ronde van Vlaanderen en maakte daarnaast de zesdaagsen onveilig. Dat laatste mag letterlijk verstaan worden: Buysse behoorde tot de flandriens, een collectief van zesdaagserenners onder de hoede van Karel Van Wijnendaele zelf. Regelmatig werd er een potje geknokt.

Elke aanleiding was goed om met dit beeld van de wilskrachtige, viriele volksheld te dwepen. Als de Vlaming ’s ochtends in de spiegel keek, moest hij zich in de nimmer talmende Buysse herkennen. Of in een van de andere West-Vlaamse renners wier kracht en onbehouwenheid door Van Wijnendaele werd geprezen, maar die weigerden in te zien dat wielrennen ook een denksport is. Honderd jaar later heten deze renners Sep Vanmarcke of Stijn Vandenbergh.

Een tragisch tegenvoorbeeld is Philippe Thys. Hij kwam uit Brussel, om het met de woorden van Karel Van Wijnendaele te zeggen: het Niemandsland. Thys kon Van Wijnendaele allerminst begeesteren, laat staan dat hij een goed woord over hem zou schrijven. U moet weten dat Thys wel drie keer de Tour (1913, 1914, 1920) heeft gewonnen en dat deze het mooiste gedeelte van zijn carrière dan nog doorkruist zag door de Eerste Wereldoorlog. René Vermandel zat in hetzelfde schuitje. Firmin Lambot, Waals Tourwinnaar in 1919 en 1922 zweeg Van Wijnendaele liever gewoon dood.

En dat terwijl Wallonië binnen de Belgische landsgrenzen wel de bakermat van de wielersport is. Vlaanderen hinkte zo rond de eeuwwisseling hopeloos achterop tot Van Wijnendaele de geschiedenis in enkele pennenvegen omboog. Robert Protin, Léon Houa, Firmin Lambot, Louis Mottiat, Emile Masson, Félix Sellier, het zijn niet meteen de meest welluidende namen, maar het is een bescheiden greep uit het aanbod van Waalse toppers in een tijdperk dat de wielersport in Vlaanderen de eerste schuchtere pogingen ondernam om uit te groeien tot de absolute volkssport die ze nu is. In Wallonië verwaterde de interesse, op een verdwaalde uitzondering na als Claude Criquielion of Philippe Gilbert bracht het na de Tweede Wereldoorlog nog nauwelijks wereldtoppers voort.

Van Wijnendaele was een meester in het creëren van perceptie, in zijn geval ten bate van de Vlaamse ontvoogding. En er is wezenlijk nog niet veel veranderd: een mens kan in Vlaanderen maar beter Kuurne-Brussel-Kuurne winnen dan Luik-Bastenaken-Luik. Ik overdrijf? Tom Van Damme, de brave man is voorzitter van de Belgische Wielerbond, liet recent nog optekenen dat een elfde plaats in Parijs-Roubaix hoger in te schatten valt dan een derde plaats in de Ronde van het Baskenland. Kasseien zijn als de zon: als je er te lang naar kijkt, word je blind.

En ja, de erelijst van Luik-Bastenaken-Luik is vuil en besmeurd. De asgrauwe straten in Ans zijn hiermee vergeleken het toonbeeld van smetteloosheid. Luik-Bastenaken schijn je niet op water en brood te kunnen winnen. Het is een koers waar één aanval de goede moet zijn of de aftocht wenkt. Als het eventjes kan in de laatste 500 meter. De tijden van Bettini zijn voorbij. In het wielrennen van vandaag kent men zijn beperkingen, meer dan zijn capaciteiten. De rol van La Redoute is nog louter protocollair. Sinds 1999 verliest La Redoute elk jaar wat meer van haar glans tot er alleen nog de steile, grijze massa overblijft die er eigenlijk ligt. En een aanval voor Saint-Nicolas strandt meestal op Saint-Nicolas zelf of op het vies oplopende stuk in Ans vlak voor de aankomst.

Maar geen renners wier ambities doorkruist zullen worden door de willekeur van een puntige kassei, geen verliezer die kan zeggen dat het parcours niet eerlijk of niet selectief genoeg is, geen winnaar die ervan beschuldigd kan worden de overwinning gestolen te hebben, Luik-Bastenaken-Luik liegt nooit. Daarvoor is het parcours te afmattend, te veeleisend en te klassiek. Waar de startlijst van Parijs-Roubaix of de Ronde van Vlaanderen die van de Ster ZLM Toer zou kunnen zijn, vormen de ploegen die met twee of meer wereldtoppers als kopman aan de start verschijnen in Luik geen uitzondering: een mix van klimmers, punchers en ronderenners kruisen er de degens. Renners die het beeld van de rest van het jaar zullen bepalen, treden hier op de voorgrond. Niet in Vlaanderen, niet in Roubaix, maar morgen krijgt u het ware gelaat te zien van het moderne wielrennen.

Matthias Vangenechten
Laatste berichten van Matthias Vangenechten (alles zien)