Papendal, 12 april 2022. Gehaast plof ik mijn rugzak tegen een boom. Bij de streep staan al renners klaar. Ze maken een praatje of prutsen aan hun fietscomputer. In de bosjes staat iemand te plassen. Gelukkig, ik ben op tijd. Op kantoor heb ik net nog snel een bak couscous naar binnen gewerkt voordat ik naar de trainingskoers vertrok. Zo’n doordeweekse avondkoers is nog een hele logistieke operatie.

Ik neem plaats bij de start en voor ik het in de gaten heb, zijn we vertrokken. Het tempo is meteen verschroeiend hoog en ik zak snel naar de staart van het peloton. Voor elke bocht moet ik noodgedwongen een beetje remmen en zie vervolgens het wiel van mijn voorganger bij me vandaan vliegen. Ik heb meteen moeite om aan te klampen. Achter me hoor ik mannen schreeuwen.

“Wiel houden!”

“Doorrijden!”

Ik trap zo hard als ik kan en sluit na een paarhonderd meter weer aan. Dan dient de volgende bocht zich aan en herhaalt het proces zich. Bocht na bocht, rondje na rondje.

Mijn ademhaling gaat tekeer en mijn benen worden zwaar. Onder mijn helm voel ik aderen kloppen. Ik hijg als een langharige hond op een tropische zomerdag. Mijn tong hangt nog net niet tegen mijn wang te flapperen. Ik heb het zwaar. Wat me echter de meeste zorgen baart: mijn maag. Het rommelt en borrelt. Mijn avondeten is nog niet goed verteerd. Na een zoveelste bocht proef ik het zuur van opkomende braaksel.

Achter me schreeuwen mannen bozer en luider.

“Wiel houden!”

“Doorrijden!”

Vooralsnog houd ik mijn maaginhoud binnen, maar raak verder achterop. Ik zak naar de allerlaatste plek en nog iets verder. Het peloton rijdt bij me vandaan en het besef daalt in: ik ben gelost. Mijn blik speurt naar een geschikte boom om achter te kotsen.

Juist op het moment dat ik besluit af te stappen, vertraagt het peloton ineens. Ik haal mijn handen weer van de remgrepen, vlieg in volle vaart door de bocht er schuif er zo tussen. Mijn maag lijkt ook iets tot rust gekomen. Nog drie rondes, schreeuwt de meneer van de jury. Ik blijf aangeklampt en finish in het peloton.

Ik zak neer op het gras en rits mijn rugzak open, op zoek naar kleding. Tussen een jack en beenstukken zie ik een plastic bewaarbakje. Het is leeg. Mijn maag gelukkig niet. Wielrennen is eerst het bordje van de ander leegeten, luidt een bekend wielergezegde. Maar zelf vroeg eten blijkt minstens zo belangrijk.

Aan-Age Dijkstra