Wageningen, 4 juni 2022. “Vooraan zitten.” Dat was het belangrijkste en tevens enige advies dat Jeroen voor me had. Afgelopen week had ik het parkoers al eens verkend en wist meteen dat het niet makkelijk zou worden. De Wageningse Muur was een klimcriterium met een ronde van twee kilometer. De scherprechter was een klimmetje van vierhonderd meter à 4,6%. Daarna kwam een afdaling over een klinkerweg en was er een vlak, open stuk langs de uiterwaarden van de Rijn. Hier zou de wind vrij spel hebben. Reden genoeg dus om vooraan te zitten.

In visgraatopstelling hoorde ik samen met de andere honderd renners hoe de loting voor de startposities werd verricht. Het duurde een eeuwigheid voordat ik naar voren mocht. Nog voor we begonnen waren, zat ik al in de staart van het peloton.

Vlak voor de finish stond Jeroen, een clubgenoot. In zijn jonge jaren had hij vele koersen gereden en gewonnen. Vandaag kwam hij eigenlijk als toeschouwer, maar had hij ook besloten mijn coach te zijn. “Vooraan zitten hè!”, riep hij me nog toe voordat het startschot klonk.

Makkelijker gezegd dan gedaan. Hoe kom je vooraan als je achteraan start?

Het was meteen chaos. Alle honderd renners wilden zo hard mogelijk naar voren. In de eerste afdaling vloog meteen iemand uit de bocht. Ik hoorde krakend carbon en het piepen van remmen. Om me heen werd gevloekt. Renners knalden over de stoep om het vertraagde peloton te ontwijken. In de scherpe bocht voor de klim ging een tweede coureur onderuit. Ik had het zwaar, maar zat nog op mijn fiets en klampte aan bij het peloton.

Na een paar rondjes trok het peloton uit elkaar en ontstond er ruimte en overzicht. Ik moest naar voren, maar hoe? Op de winderige Veerweg vielen overal gaten. Ik was bang voor een breuk en haalde verscheidene renners in. Dit krachtensmijtwerk kon ik me eigenlijk niet veroorloven, maar het kon niet anders. Mijn hartslag ging tekeer. Op mijn fietscomputer kleurden alle grafiekjes rood.

Ongeveer halverwege van de koers zag ik de kop van het peloton plots een stuk dichterbij. Ik zat rond plaats twintig, schatte ik. Alles deed pijn, maar het was me gelukt om naar voren te kruipen! Over de stoep liepen al de eerste gesneuvelden met DNF achter hun naam.

Ik nestelde me comfortabel in het wiel van mijn voorganger. Het ging best lekker en de moraal deed de pijn verdwijnen. Mijn gedachten dwaalden af. Zou ik misschien voor het eerst een prijs kunnen pakken? Ik vroeg me af hoe ik het boeket bloemen in mijn achterzak moest meenemen.

Shit, een bocht. Ik stuurde veel te laat in en hield mijn fiets ternauwernood overeind. Ik kon een val voorkomen, maar was mijn snelheid kwijt. Aan alle kanten vlogen renners voorbij. Mijn onoplettendheid werd keihard afgestraft. Voor me ontstond een gapend gat naar het peloton waar ik pas nog onderdeel van was. Uit alle macht probeerde ik het dicht te rijden, maar mijn benen waren er niet meer toe in staat. Hoofdschuddend passeerde ik Jeroen bovenaan de klim. Hij keek me onbegrijpend aan.

Na een paar rondjes mezelf te hebben verdoemd, vormde zich een nieuw peloton van geloste renners. Met hen draaide ik aardig rond, maar we gingen te langzaam om de kopgroep te achterhalen. Plichtmatig reed ik de koers uit. Bij het passeren van de finishstreep sloeg ik gefrustreerd op mijn stuur. Mijn gezicht stond op onweer.

Terwijl ik me mokkend liet uitbollen, verscheen naast me een andere renner. Ik herkende hem uit de groep met gelosten. Het was een wat oudere man, aan zijn gezicht te zien in de vijftig, maar fysiek topfit. Aan zijn lichaam kleefde geen grammetje vet en uit zijn koersbroek staken gespierde bruine benen.

“Hoe ging het?”, vroeg hij.

Ik mompelde iets over het vrouwelijk geslachtsorgaan. “En bij jou?”

De man begon opgetogen te vertellen. Dat hij vroeger veel criteriums reed, maar het nu al lang niet meer had gedaan. En dat dit weer zijn eerste koers in jaren was. “Wat een prachtig parkoers!”, schreeuwde de man. Hij verslikte zich bijna in zijn eigen enthousiasme. “De snelheid, de chaos, kapot gaan! O, wat heerlijk die adrenaline! Dit is echt het mooiste wat er is!”

Door zijn enthousiasme kon ik onmogelijk chagrijnig blijven. Het onweer in mijn gezicht klaarde op. We passeerden het stuk waar ik was gelost en ik dacht glimlachend terug aan het koersverloop. Vanaf de start stonden meteen alle zintuigen op scherp. Stress en adrenaline gierden door mijn lijf terwijl ik me door het peloton manoeuvreerde. Ik was heel hard aan het afzien en speelde ondertussen een tactisch spel met mijn krachten. Wat was het heerlijk om volledig in beslag genomen te zijn door twintig rondjes heel hard fietsen. De man had gelijk: koersen is het mooiste wat er is.

Aan-Age Dijkstra