Zou Raymond Poulidor zijn kleinzoon in diens tienerjaren hebben aangespoord om geregeld te gaan houthakken? De, pak ‘m beet, zestienjarige Mathieu, die, op aanraden van opa, op een frisse zaterdagochtend de bossen rond zijn woonplaats Kapellen intrekt. De voor houthakkers kenmerkende geblokte blouse nonchalant uit zijn spijkerbroek, daaroverheen een bodywarmer, omdat het weelderige roodkoperen bladerdek van de Vlaamse loofbossen de aangename najaarszon belemmert de gevoelstemperatuur te laten oplopen. Rugzak met een thermoskan koffie mee en een gevulde koek, om halverwege de exercitie nieuwe reserves op te doen. Als vanzelfsprekend gewapend met een bijl. En dan maar hakken. Niets ontziend losgaan op de een reeks dikke boomstammen, die zich niet zomaar gewonnen geven. Met krachtige armbewegingen en gevoel voor precisie de bijl zodanig in de stam planten dat deze zo snel mogelijk in tweeën splijt. Het is in de ogen van Poulidor de perfecte manier voor een tiener om, naast de nodige dagelijkse trainingsarbeid op de fiets, extra spierkracht op te doen.

Het zou niet de eerste keer zijn geweest dat ‘Poupou’ een jonge talentvolle renner deze tip meegaf. De wereldkampioen van precies een kwart eeuw geleden deed er zijn voordeel mee. Zou Mathieu van der Poel weten wie dat ook alweer was? Toen het peloton in het zonovergoten Agrigento op de laatste zondag van augustus in 1994 de mondiale titelstrijd betwistte, zou het immers nog een kleine vijf maanden duren alvorens hij ter wereld kwam. Mathieu zal vast wel eens over die wedstrijd gehoord hebben. Van vader Adrie misschien, die reed destijds immers zelf mee. Al was diens prestatie, net als die van de meeste andere Nederlandse renners die dag, nou niet bepaald om over naar huis te schrijven, waardoor hij het kampioenschap wellicht zo lang mogelijk heeft proberen te verzwijgen voor zijn zoon. Maar ‘grand-père’ Raymond zal er ongetwijfeld met regelmaat over verhaald hebben. Vol trots dat één van zijn protegés, een goede vriend bovendien, die dag de overwinning van zijn leven behaalde. Het hoogtepunt van een carrière als een grillige en loodzware Pyreneeënrit. Met enkele hoge pieken. Maar ook met een aantal diepe dalen. En ‘met anderhalf been’, zoals de wereldkampioen van 1994 het zelf regelmatig zou formuleren.

‘Ik heb het chassis van een 2CV, maar dan wel met een Ferrari-motor erin’. Nog zo’n uitspraak die Luc Leblanc tijdens zijn profcarrière meermaals laat optekenen door journalisten. Het is de oorzaak van zijn wisselvallige carrière en terug te voeren op een afschuwelijke tragedie in de zomer van 1978. Elf jaar oud is Luc, als moeder Leblanc en haar vier kinderen – behalve Luc zoontjes Eric en Gilles en dochtertje Sylvie – teruglopen naar de gezinsauto. De gelovige familie heeft zojuist het jaarlijkse Sint Jansvuur, het traditionele vreugdevuur ter gelegenheid van Johannes De Doper, bijgewoond in hun woonplaats Nieul, een dorpje zo’n vijftien kilometer ten noordwesten van Limoges. Vader Leblanc, die vermoeid van een lange dag werken thuis is achtergebleven, zal zijn gezin nooit meer compleet terugkrijgen. Een dronken automobilist verliest de macht over het stuur en schiet de stoep op, precies op de plek waar moeder Leblanc en haar vier kinderen lopen, op weg naar hun auto. Luc en Gilles worden geschept. Het drie jaar jongere broertje overlijdt diezelfde nacht. Luc overleeft het drama, maar ligt korte tijd in coma, loopt een zware hersenschudding op en breekt zo ongeveer ieder bot in zijn linkerbeen op meerdere plaatsen. Een zware periode van revalideren, waarbij Luc zes maanden niet kan lopen, staat hem op dat moment te wachten. Het drama werpt een loodzware en inktzwarte deken over het gezin Leblanc, dat desondanks een paar jaar later wordt uitgebreid met het geadopteerde dochtertje Marie. Niet om Gilles’ plaats in te nemen, plannen voor adoptie hadden Lucs ouders al voor diens dood.

Ook na de revalidatieperiode kampt Luc voortdurend met pijn aan zijn gehavende linkerbeen, dat door alle operatieve ingrepen bovendien drie centimeter korter is dan zijn rechter.

In zijn tienerjaren neemt de latere wereldkampioen zich voor om priester te worden. Om de mensheid te dienen, is zijn uitleg. Niet veel later gaat Leblanc een koksopleiding volgen, maar in de tussentijd heeft het wielrennen hem gegrepen. Zowel zijn vader als oudere broer Eric hebben kortstondig gekoerst en de fiets was tijdens het revalideren bovendien een goede manier om aan te sterken. Daarnaast is streekgenoot en oud-renner Raymond Poulidor een goede bekende van het gezin Leblanc. Die spoort de jonge Luc niet alleen aan om bijna dagelijks een trainingsrit van meer dan honderd kilometer te maken, meestal een slordige tien tot vijftien kilo aan extra gewicht in een rugzak met zich mee zeulend, maar ook om het bovenlijf sterker te maken. ‘Houthakken’, is de tip van ‘Poupou’, die door Luc braaf wordt opgevolgd als een hond die op commando een weggeworpen stok apporteert. Niet alleen de toekomstig renner is Poulidor dankbaar voor zijn advies, ook de inwoners van Nieul. Die zijn maar wat blij als Luc weer eens voor hun deur staat met het aanbod om een stapeltje haardhout voor hen te hakken. Gratis en voor niets.

Het is ook Poulidor die Leblanc aanmoedigt om het maximale uit een carrière als prof te halen. Niet dat dat vanzelfsprekend is. Bepaald niet, zelfs. Door zijn ongelijke benen rijdt de Fransman met aangepaste schoenen en pedalen, om zo min mogelijk last te hebben van zijn handicap. Pijn heeft Leblanc daarentegen vaker wel dan niet. Het maakt zijn rijden zeer wisselvallig. De ene dag koerst hij de stenen uit de straat, om een etmaal later nagenoeg niets te kunnen. Het is een manco dat zijn gehele carrière de kop op zal steken en voor diepe dalen zorgt. Net als de familieperikelen waar Leblanc mee kampt, mede door het drama in de zomer van 1978. Als hij na twee tamelijk magere jaren bij Toshiba als derdejaars prof deel uitmaakt van de Histor-Sigmaploeg van Willy Teirlinck, besluit de Belgische ploegleider het tweejarige contract met Leblanc al halverwege de looptijd te ontbinden. Niet alleen de tegenvallende prestaties worden door Teirlinck opgevoerd, maar vooral het feit dat Leblanc, als hij niet op de fiets zit, aan de lopende band met zijn moeder belt, is de ploegleider een doorn in het oog. Enkele jaren later zal die innige familieband knappen en vervreemdt Leblanc enigszins van zowel zijn ouders, broer en zussen alsmede van het geloof en de kerk.

Eind jaren ‘80 lijkt Luc Leblanc nog in niets op de renner die vijf jaar later het peloton zijn wil op legt rond de Tempelvallei van Agrigento. Niet dat die naam de lading dekt, trouwens. De Tempelvallei, vooral bekend om de vele archeologische opgravingen die er met name in de eerste helft van de negentiende eeuw werden gedaan, is een heuvelrug. Maximaal stijgingspercentage? Een slordige zestien procent, dat de renners tijdens het WK van 1994 negentien ronden lang telkens opnieuw moeten trotseren. Vooral het Italiaanse machtsblok, onder aanvoering van kopmannen Claudio Chiappucci en Maurizio Fondriest, is favoriet op het ruim 250 kilometer lange parcours op Sicilië. Daarnaast beschikken de ‘azzuri’ over een batterij outsiders als Davide Cassani, Francesco Casagrande en Gianluca Bortolami, waarmee het gemis van Gianni Bugno wordt opgevangen. De wereldkampioen van 1991 en 1992 is kort voor de titelstrijd betrapt op een te hoge concentratie cafeïne in zijn urine en moet derhalve noodgedwongen thuisblijven. Andere kanshebbers op het selectieve rondje van ruim dertien kilometer lengte zijn onder anderen uittredend wereldkampioen Lance Armstrong, Rolf Sørensen, Bjarne Riis en Dmitri Konychev. Namens Nederland wordt Steven Rooks in eerste instantie als kopman uitgespeeld. De regerend nationaal kampioen kampt echter met een huwelijkscrisis, waardoor hij na de Tour de France van 1994 ook de mondiale titelstrijd voortijdig zal beëindigen. Erik Breukink neemt half koers Rooks’ rol als kopman over, zit een paar keer mee in een ontsnapping, maar mist uiteindelijk de beslissende slag en eindigt op een tamelijk roemloze veertiende plaats. In de Franse selectie van bondscoach en tweevoudig Tourwinnaar Bernard Thévenet hebben drie renners een beschermde rol: publiekslieveling Richard Virenque, eeuwig ‘enfant terrible’ Armand de las Cuevas en Luc Leblanc.

Het wielerjaar 1994 is er voor die laatste opnieuw een met pieken en dalen. In de Vuelta, die dan voor het laatst in het voorjaar wordt verreden, eindigt Leblanc op een fraaie zesde plaats in de eindrangschikking en mag bovendien de bergtrui mee naar huis nemen. De overstap van de Castorama-ploeg naar Lotus-Festina lijkt goed te hebben uitgepakt voor Leblanc. Tussen hem en Cyrille Guimard, de ploegleider bij wie Leblanc na zijn ontslag bij Histor-Sigma eind 1989, vier jaar lang onderdak vond, heeft het nooit echt geboterd. Zelfs niet toen Leblanc in zijn tweede seizoen in het blauwwit van Castorama doorbrak als ronderenner en voor één dag de macht greep in de Tour de France. Na afloop van de twaalfde etappe van de ronde van 1991, een bergrit tussen Pau en Jaca, mocht Leblanc na een ontsnapping met ritwinnaar Charly Mottet en runner-up Pascal Richard het geel aantrekken. Een trui die de Fransman direct na de etappe schonk aan zijn goede vriend Raymond Poulidor. Als dank voor vriendschap, steun en de vele goede adviezen. En ook een beetje als troost voor het feit dat ‘Poupou’ er zelf in zijn lange profcarrière, met maar liefst acht podiumplaatsen in de Tour,  nooit in geslaagd was het geel ook maar voor één dag te bemachtigen. Bovendien was Leblanc op dat moment heimelijk in de veronderstelling dat er meer gele truien zouden volgen. Het mocht niet zo zijn. De volgende dag zou Leblanc kennis maken met de twee H’s waar elke renner zijn carrière lang rekening mee moet houden: Hongerklop en Hoogverraad.

De kersverse geletruidrager is zo gefocust op het verdedigen van zijn koppositie in het Tourklassement dat hij vergeet te eten. Als Leblanc een onafwendbare hongerklop voelt naderen, besluit hij ploeggenoot en kopman Laurent Fignon in vertrouwen te nemen. Een fanatiek Bordewijk-lezer ziet in hetgeen volgt misschien een fraai parallel met Dreverhaven en Katadreuffe uit het literaire meesterwerk Karakter, waarin een vader zijn zoon bewust tegenwerkt om hem te harden voor het volwassen bestaan, maar die associatie is hier niet van toepassing. Fignon steekt zijn jonge ploeggenoot simpelweg een mes in diens rug. Noem het jaloezie. Of afgunst. Eerder een Shakespeare-vertelling dan Bordewijk-literatuur dus. Nog geen minuut nadat Leblanc heeft opgebiecht zich niet goed te voelen, hijst Fignon zich uit het zadel en voert het tempo fors op. Terwijl alle favorieten de dansende blonde paardenstaart van de Castorama-kopman volgen als een batterij jonge eendjes hun moeder, moet Leblanc de groep der favorieten laten gaan. Ruim twaalf minuten na ritwinnaar Chiappucci bereikt hij de finishlijn in skioord Val-Louron. Weg gele trui. De Tour van 1991 zou Leblanc uiteindelijk als vijfde finishen op iets meer dan tien minuten van Miguel Indurain, die zijn eerste zege in de Franse ronde boekte. Fignon haalde Parijs als zesde, één plaats achter zijn door hem verraden ploeggenoot.

Op de Franse nationale titel en de eindzege in de Midi Libre in het volgende seizoen na, speelt Leblanc vervolgens twee jaar lang niet of nauwelijks een rol in het peloton. Zijn linkerbeen werkt opnieuw niet mee, tot groot ongenoegen van Castorama-ploegleider Cyrille Guimard. Die is er dan ook niet rouwig om als Leblanc verkast naar Lotus-Festina, waar de Fransman het kopmanschap moet delen met Pascal Lino en Richard Virenque. Met de zesde plaats in de Vuelta lijkt Leblanc in 1994 weer een renner om rekening mee te houden in de Tour. Op aanraden van een andere Pascal uit de ploeg van Bruno Roussel, Pascal Hervé, heeft Leblanc accupunctuursessies ondergaan. De tientallen piepkleine naaldjes hebben het onwillige linkerbeen goed gedaan. Al is daar in de proloog van de Tour van 1994 nog niets van te merken. In de 7,2 kilometer lange tijdrit door Lille slaagt ritwinnaar Chris Boardman er zelfs in om de een minuut eerder gestarte Leblanc in te halen. De altijd opportunistische Franse pers schrijft de renner van Lotus-Festina direct af en richt haar vizier op Virenque. Elf dagen later neemt Luc Leblanc op fraaie wijze revanche in de eerste de beste bergetappe, naar Lourdes/Hautacam. In de nevel, die als een donzig dekbed over de Pyreneeën-reus hangt, staat er geen maat op de ontketende Fransman. Virenque en andere erkende klimmers als Marco Pantani moeten passen. Alleen geletruidrager Indurain heeft een antwoord op de niet aflatende stroom tempoversnellingen die Leblanc over zijn concurrenten uitstort. Ritwinst is zijn welverdiende beloning en anderhalve week later sluit Leblanc die Tour af als vierde.

De beslissing van bondscoach Bernard Thévenet om Leblanc als beschermde renner naar de wereldtitelstrijd in Agrigento af te vaardigen komt dus niet uit de lucht vallen. In de snikhete Siciliaanse nazomerzon heeft de Fransman vanaf de allereerste ronde een plan. Wachten. Zo lang mogelijk wachten. Iets dat aan Raúl Montaňa niet besteed is. Integendeel. De Colombiaan besluit er vanuit het vertrek direct in te vliegen, krijgt echter niemand met zich mee en stapt na acht van de in totaal negentien rondes in zijn eentje voor het peloton uit te hebben getuft, af. Een geheel zinloze onderneming natuurlijk, al was de naam van de eenzame vluchter zonder deze wanhoopspoging een kwart eeuw later nooit opgedoken in een verhaal op HetisKoers! Je kunt dus niet zeggen dat het Montaňa helemaal niets opleverde…

In de voorlaatste ronde is Rolf Sørensen de eerste van de favorieten die zijn zenuwen niet langer kan bedwingen en zich los maakt van een al flink uitgedunde voorste groep. Zowel de Fransen als de Italianen sturen één van hun knechten mee, respectievelijk Laurent Madouas en Massimo Ghirotto, zodat er drie koplopers koers zetten richting de bel voor de laatste omloop door de Tempelvallei. Uitgerekend op het meest ongunstige moment, onderaan de klim naar de aankomstlijn, rijdt Madouas lek. Leblanc ziet het op de lange rechte weg een paar honderd meter voor hem gebeuren. De pech van zijn landgenoot is voor de Fransman het sein op de pedalen te gaan staan en eens flink aan de boom te schudden. Nog voor het daadwerkelijk ingaan van de laatste ronde voegt hij zich bij de twee overgebleven koplopers. Van een goede samenwerking tussen het drietal is echter geen sprake. Leblanc vertrouwt zijn medevluchters niet. Beiden rijden ze in Italiaanse dienst, Sørensen bij GB-MG Maglificio en Ghirotto bij ZG-Mobili, en alle twee waren ze in het verleden ploeggenoot van Claudio Chiappucci bij Carrera Jeans. Wie weet gooien de twee het stiekem op een akkoordje en zit Leblanc genadeloos in de tang? Het zit de Fransman niet lekker en hij besluit zijn krachten te sparen. Een elitegroepje bestaande uit Chiappucci, Armstrong, Konychev en Virenque kan daardoor in de laatste kilometers weer aansluiten bij de drie koplopers.

Enkele minuten later, halverwege de alles beslissende slotklim, is het Sørensen die nog maar eens aanzet. De Deen pakt een tiental meters, met name doordat de overige zes elkaar beloeren als verlegen tieners op een klassenavond. Iedereen wil, maar niemand durft. Bang om de eerste te zijn die een ‘move’ maakt en vervolgens door de rest te kakken wordt gezet. Terwijl Sørensen met elke pedaalomwenteling zichtbaar meer moeite krijgt met het oplopende Siciliaanse wegdek stormen vanuit de achtergrond twee renners op hem af. Met het steiler worden van de klim heeft Luc Leblanc precies datgene gedaan wat hij zich de hele dag al had voorgenomen: een tempoversnelling plaatsen. Ghirotto is de enige die kan volgen. In een mum van tijd voegen de twee zich bij de Deen. Slechts enkele seconden is er een déja-vu naar een ronde eerder, toen precies hetzelfde trio voorop reed, want Sørensen kan het tempo van Leblanc en Ghirotto niet bijsloffen. Heel even is er contact tussen de Fransman en de Italiaan als Leblanc zijn metgezel vraagt om over te nemen. Ghirotto weigert. De kalende renner is, ondanks een keurig palmares, geen veel-winnaar en niet het type om in de finale van een WK vol voor zijn eigen kansen te gaan. Liever rijdt hij op reserve, in afwachting van Chiappucci, die in het gezelschap van Armstrong, Konychev en Virenque slechts enkele tientallen meters achter de koplopers rijdt. Zodra de weg wat afvlakt, houdt Leblanc kortstondig in. Nog maar eens een blik over de linkerschouder, een kort armgebaar, maar het is vergeefse moeite. Ghirotto doet alsof zijn neus bloedt en negeert het verzoek. Leblanc zal moeten doen wat hij als tiener deed op aanraden van Poulidor. Hakken. Blijven geven. Al zijn krachten aanspreken, tot het bittere einde. Net zo lang tot de boom, of in dit geval, de boomlange Italiaan, kapseist.

In een flauwe bocht naar links, terwijl het wegdek weer wat meer omhoog begint te lopen, zet Leblanc opnieuw aan. Ghirotto volgt. Voor even dan. De ultieme tempoversnelling die de Fransman, net voor het ingaan van de laatste kilometer, uit zijn gedrongen lijf perst, is de Italiaan te machtig. Net als het stijgingspercentage van de klim, die voor de negentiende keer die dag bedwongen moet worden. Luttele tellen nadat een toeschouwer Ghirotto dwingt nog wat extra grammen gewicht mee omhoog te torsen door een flesje water over de naar adem happende Italiaan leeg te gieten, geeft hij zich gewonnen. Genoegzaam werpt Leblanc nog maar eens een blik over zijn schouder. De titel kan hem nu niet meer ontgaan. Op vijftig meter voor het passeren van de finish kan hij al een kruisje slaan. Niet zozeer als dank voor de steun van boven, maar ter nagedachtenis aan Gilles, zijn overleden broertje wiens foto Luc in zijn eerste jaren als renner trouw voor elke wedstrijd in zijn shirt stak. Precies ter hoogte van zijn hart. De Italianen rest slechts het zilver. Al wordt Ghirotto nog ingelopen, waardoor Chiappucci die medaille pakt met Virenque in zijn kielzog. Ghirotto wordt jammerlijk vierde.

De wens die Luc Leblanc als tiener koesterde, de mensheid dienen, is geslaagd. Weliswaar niet als priester, maar als wielrenner. Veertien jaar na Bernard Hinault is de wereldtitel, tot grote vreugde van de immer chauvinistische Fransen, weer voor ‘les bleus’. Nou ja, niet van álle Fransen. Immers, geen wereldkampioenschap zonder relletje. Daags na de titelstrijd laat Richard Virenque doodleuk weten zich ‘geflikt’ te voelen door de kersverse veroveraar van de regenboogtrui. Net als Leblanc was ook hij van plan geweest te demarreren op de laatste klim. Virenque zou zijn landgenoot zelfs van te voren hebben ingelicht, maar toen die ineens achter de ontsnapte Sørensen aansprong, had Virenque geen andere keus dan het wiel van Chiappucci kiezen, hem als een schaduw te volgen en stilletjes hopen dat Leblanc zou worden bijgehaald om zelf alsnog te kunnen ontsnappen. Die hoop bleek ijdel en maakte korte metten met de titelaspiraties van Virenque. ‘Niets gehoord onderweg’, was Leblancs nuchtere verweer, toen hij werd geconfronteerd met het verwijt dat hij zijn landgenoot de kaas van het brood had gegeten.

Tussen de twee Franse kemphanen zou het niet meer goed komen. Zeker niet als de Italiaanse Polti-ploeg, waar de regerend wereldkampioen in 1995 kopman was geworden, hem na ruim drie jaar trouwe dienst zonder pardon aan de kant schuift om plaats te maken voor Virenque. Leblanc besluit geen nieuwe ploeg meer te zoeken, wijst alle aanbiedingen resoluut af en hangt eind 1998 zijn fiets aan de wilgen. Na drie top 10-klasseringen in de Tour – na de vijfde plaats in 1991 en de vierde in 1994 eindigt Leblanc in 1996 nog eens als zesde en wint dat jaar opnieuw een etappe – en de wereldtitel in Agrigento heeft de Fransman veel meer uit zijn carrière weten te halen dan hij vooraf ooit had durven dromen. Met dank aan Raymond Poulidor. En aan een haast eindeloze reeks in stukken gehakte boomstammen en blokken haardhout. Wie weet noemt Mathieu van der Poel die zondag ook wel in zijn dankwoord…

 

Bron: Pédale! 3 – Été 2013 (So Press, 2013)

Vincent de Lijser