In het donker daal ik per auto de haarspeldbochten van de Passo Gardena af. Het is al 22 uur en eigenlijk hadden we al lang in ons hotelletje willen zijn. Het is zoeken naar de juiste lijn; met zo weinig licht valt dat niet mee. Over een paar dagen rijd ik hier op de fiets naar beneden, schiet het door mijn hoofd. Ik hoop maar dat dat gemakkelijker is.

De volgende dag maken fietsmaat Gerwin en ik ons eerste ritje door de omgeving. Met Colfosco als standplaats is de meest logische keus een zogenaamd rondje Sella (Sella Ronda), een route die over vier bergpassen om de beroemde Sella-rotsformaties heen leidt en die het eerste deel vormt van de Maratona dles Dolomites. De omgeving is ronduit schitterend. Groene Alpenweides, zoals ik ze me voorstelde toen ik als kind de tekenfilmpjes van Heidi zag, fraaie Zuid-Tiroolse dorpjes en ruwe rotspunten die onverzettelijkheid en rust uitstralen. We rijden niet te rap, zodat we maximaal kunnen genieten van de ansichtkaarten om ons heen. Als we aan de koffie zitten bovenop de Passo Sella klagen we toch: dat de benen nog vermoeid zijn van de autorit. En dat de tegenwind in het tunneltje op de Passo Pordoi ons niet meeviel.

Over twee dagen wacht ons de Maratona. We hadden ons enigszins impulsief ingeschreven, maar hebben er de afgelopen maanden serieus voor getraind en geleefd. Iedereen die ik vooraf sprak over de Maratona praatte in superlatieven. De mooiste en best georganiseerde Gran Fondo die er is, dat was wel de consensus. Gerwin heeft hem één keer eerder gereden, ikzelf weet niet wat ik kan verwachten. Als ik zaterdagavond om 21 uur het licht uitknip, voel ik wat spanning.

Zondagochtend. We fietsen naar de start, zes kilometer verderop. Zakken volgepropt, spanning op de spieren en een kop vol moraal. We dragen allebei een goed regenjack, want het is frisjes (8 graden) en er kan een buitje vallen. Het is 5.45 uur in de ochtend. Het grote wachten kan beginnen. Gelukkig is daar de Italiaanse speaker die allerlei celebrity’s interviewt. Wiggins (rijdt maar 55 km mee, geeft kennelijk de voorkeur aan de afterparty met goeie wijn), Bettini (heeft er zin in) en Maria Canins (zegt dat het de mooiste dag van het jaar is). Hoogtepunt is echter de plaatselijke pastoor die de renners zegent en een gebed uitspreekt in het Latijn. Op het moment dat hij amen zegt, slaan Italiaanse fietsers om ons heen een kruisje en start de geluidsman onmiddellijk Paint it Black van de Stones in. Ik schiet in de lach. Aan de start worden we zowaar herkend als Team HiK, wat ons twee mooie foto’s oplevert (Dank, Marco).

https://twitter.com/ocramnesnaj/status/881548750019321856

De eerste hoogtemeters voelen nog weldadig. Ik heb me voorgenomen rustig te beginnen, maar kan direct een lekker tempo draaien. Met name op de fraaie flanken van de Pordoi voel ik me super. Ik begin te denken dat ik goede benen heb.

Sommige mensen beweren dat fietsen hun hoofd leegmaakt. Ik beweer graag het tegendeel: fietsen maakt mijn hoofd juist vol. Of beter gezegd: fietsen wakkert heel actief associaties aan. Omdat klimmen niet snel gaat heb je alle tijd om de namen van andere deelnemers in je op te nemen. Die staan namelijk in grote letters op de rugnummers. Ik zie ene Giorgio Baresi fietsen en denk aan het AC Milan van 1987. Daar fietst Alessandro di Lella. Zou een operazanger kunnen zijn. En bij Ullrich Sauer denk ik aan mijn benen.

Verder peins ik over de gemiddelde leeftijd van de deelnemers. Die is relatief hoog. De verklaring die ik verzin is eenvoudig: jonge fietsers denken niet na over hun sterfelijkheid. Fietsers boven de 35 wel. Die voelen de behoefte om de sterfelijkheid in elk geval nog één keer een loer te draaien. Om me heen zie ik een heleboel tanige mannetjes (en relatief weinig vrouwen), meestal perfect gesoigneerd, op een fiets waarvoor ze misschien wel een hypotheek moesten afsluiten. De Italiaanse deelnemers hebben in veel gevallen hulptroepen aan het parcours staan. Vrouw en kinderen staan klaar met reepjes en pakken overtollige kleding aan.

Het eerste deel van de Maratona gaat me goed af. Na de tweede keer Passo Campolongo daal ik met vertrouwen af. Wat volgt is een relatief vlak stuk naar de Passo Giau, de scherprechter van deze Gran Fondo. Voor die berg voel ik een soort angst; in mijn hoofd speel ik de ontluisterende beelden af van Laurent Fignon die in zijn nadagen de Giau opgeduwd werd door een knecht, bevangen door kou en honger. Op weg naar de Giau blaast de wind in de rug, met 42 km/u razen we in een groepje voort. Een stukje Passo Staulanza (die ik eerst per ongeluk voor zijn grote broer aanzie) en daarna begint de ellende. Zo’n 10 km à 9,1% gemiddeld. Nondeju. Had ik toch maar een 32 gemonteerd, is het eerste wat ik denk. Dit is serieus pijnlijk (de woordgrappen met Giau-au bespaar ik u).

Ik begin vierkant te draaien en word aan alle kanten ingehaald. Vooral door mensen met een 32. Althans, dat maak ik mezelf wijs. In dit slakkentempo doe ik anderhalf uur over deze berg, maar mijn god: ik kan niet harder. Halverwege doe ik iets wat ik zelden doe: ik ga even langs de kant zitten om te pauzeren. Ik zit vlakbij een berghutje en weet opeens tamelijk zeker dat daar de man met de hamer woont. En dat hij me zojuist een flinke dreun heeft verkocht. Ik sleep mezelf verder naar boven en zie gelukkig dat er nog veel meer mensen kapot zitten. Op de top rijd ik linea recta de verzorgingspost in. Daar doe ik me tegoed aan fruit en koekjes en – o wat fijn – heerlijke brokken kaas. Ik besluit dat ik de Ventoux leuker vind dan de Giau.

Als ik op adem ben gekomen, duik ik de afdaling in richting Pocol. Volgens de kaart wacht daar de laatste serieuze berg, de Passo Falzarego van meer dan 10 km. Het eerste stuk van de klim zit ik in het wiel van een kleine Brit en een Italiaan. Ik voel me verplicht over te nemen en ga op kop sleuren. Direct tikt de overmoed op mijn schouder. Het beste is er echt wel af. Ik denk aan de woorden van een fietsvriend: als je blijft trappen kom je vanzelf aan de streep. De top komt toch nog sneller dan verwacht, maar daar wacht een kleine deceptie: om in finishplaats Corvara te komen moet er ook nog een stukje van de Valparolapas worden beklommen. Tandenbijten en harken dus.

In de afzink hoor ik de fanfare al in mijn hoofd. Ik passeer de banier die zegt dat het nog 10 km is en weet nu zeker dat het goedkomt. In La Villa wacht de laatste heuvel: een Keutenbergachtige kloteklim die de organisatie de laatste jaren heeft toegevoegd om nog wat spektakel te brengen. Het kreng heeft nauwelijks toegevoegde waarde, maar deze Mür dl Giat gaat me niet klein krijgen, dus ik ga op de trappers staan om de helling van maximaal 19% te slechten. Dat is nodig ook; om me heen zie ik veel fietsers afstappen. Geen sap meer in de benen om deze kattenmuur te slopen.

Gek genoeg volgen in de laatste vijf km de zwaarste hoogtemeters van de dag. Het vals plat naar Corvara stelt op papier niks voor, maar papier heeft geen zure benen. Ik wel. Met blijdschap neem ik de bocht naar rechts waar ik het finishdoek kan zien hangen. Ik steek de handen in de lucht als ik de streep passeer. Vandaag hebben ze me niet klein gekregen, die Scheissberge.

Na de finish neem ik het petje en de medaille die de organisatie uitdeelt in ontvangst. Ik maak een selfie voor het thuisfront en ga op zoek naar Gerwin. Die is een uur eerder binnengekomen; hij heeft onderweg besloten de route van 108 km te rijden die de Giau links laat liggen. Slimme jongen.

’s Avonds gaan we aan het weizenbier en de pizza. Doen we het volgend jaar weer? Nee. Was het mooi? Het was geweldig. Hebben we afgezien? Ja. Hebben we genoten? Potverdorie ja!

Bij gebrek aan echte schouderklopjes gaan we likes verzamelen op de social media. Balsem voor de ziel. Dat Strava mijn rit niet heeft geregistreerd doet even pijn, maar ach: who cares? Gerwin en ik zijn vandaag allebei kampioen van de Dolomieten, net als 9000 anderen. Corvara en omgeving trillen nog na van de opwinding en sterke verhalen.

Viva la Maratona!

 

Met dank aan Rapha en Canyon
Foto’s: Sportograf

Leon Geuyen