Datzelfde gebeurt als het schoolkamp voor de deur staat. De jonge Michael weigert; zijn fiets kan niet mee. De klassenleraar stuurt vader en moeder Rasmussen een brief: hobby’s en sporten zijn leuk, maar kameraadschap is ook belangrijk. ‘Het ging zoals het moest gaan,’ schrijft Michael dan, ‘mijn leraar legde zich erbij neer en liet mij thuisblijven zodat ik kon fietsen.’
Zo maar twee anekdotes over de mens Michael Rasmussen, die er blijkbaar al op jonge leeftijd alles aan doet zijn zin te krijgen. Drammerig, eigengereid en manipulatief; die karaktertrekken knopen alle gebeurtenissen in het boek moeiteloos aan elkaar. Rasmussen ziet dat zelf ook, maar spijt lijkt hij er niet van te hebben. Sterker nog, de zweem van trots is nooit ver weg. Zo krijgt hij zijn Mexicaanse schoonmoeder zover dat haar arts een valse verklaring over bloedarmoede en osteoporose voor haar opstelt, zodat ze preparaten voor Michael mee kan nemen als ze naar Italië reist. Handig toch? En knap, als je een paar pagina’s eerder nog leest dat schoonmama in eerste instantie fel tegen de relatie tussen haar dochter en die dunne Deen gekant was. ‘Later is ze alsnog van me gaan houden,’ schrijft hij.
Dat geldt niet voor de kennis van echtgenote Cariza, aan wie hij vraagt een schoenendoos voor hem mee te nemen uit Amerika. In die doos zit een voorraad synthetische hemoglobine, maar dat weet de kennis niet. Omdat hij het echter niet vertrouwt, opent hij de doos. Gevolg: de hemoglobine verdwijnt door het toilet en Michael krijgt een woedende kennis aan de telefoon – woede waar hij maar weinig begrip voor opbrengt. Nu zegt hij dat hij zich indertijd vooral dom en onnadenkend gedroeg. Het woord spijt staat er niet tussen.
Gele koorts leest als een karakterstudie, meer nog dan de boeken van Tyler Hamilton en David Millar. Niet dat het een prettig karakter is; het begrip voor de mens Michael Rasmussen wordt er niet groter op. In de pers is het boek al weggezet als ongeloofwaardig, vooral nadat Rasmussen zich in een interview het een en ander liet ontvallen dat hij de volgende dag alweer in moest slikken. Maar lees dit boek eens naast het eerder dit jaar verschenen Bloedbroeders van Steven Derix en Dolf de Groot. Zelfs als Rasmussens verhaal over de dynepo in de onderbroek van de chauffeur niet waar is, blijft er meer dan genoeg materiaal over om je af te vragen hoe het mogelijk is dat sommige mensen uit de begeleidingsstaf van de wielerploeg hun handen nog altijd wassen in onschuld.
Wanneer je even door je oogwimpers naar de dopingverhalen in de wielersport kijkt, zijn er eigenlijk maar drie grote verhalen. Het eerste is dat van de betrapte zondaar die spijt betuigt, boete wil doen en de sport van een dopingvrij elan wil voorzien. Het tweede verhaal is dat van de niet-betrapte: nooit een positieve plas ingeleverd, maar toch bekend en aan de dopingschandpaal genageld als gevolg van onderzoek en verklaringen van collega’s. Het derde – en waarschijnlijk grootste – verhaal suddert net onder de oppervlakte: nooit betrapt, nooit tot een bekentenis gedwongen en vermoedelijk iedere dag hopend op de dag dat we het weer gewoon over de koers gaan hebben. Michael Rasmussens boek is een duidelijke exponent van het tweede verhaal, het verhaal waar ook Michael Boogerd en Lance Armstrong zich in zullen herkennen. De heren hebben meer gemeen: spijt van hun dopinggebruik hebben ze eigenlijk niet – doping hoorde er nu eenmaal bij, het was een fact of life. Er is niet veel fantasie voor nodig om te bedenken dat juist dat gebrek aan spijt dat deze renners tentoonspreiden ervoor zorgt dat ze niet langer welkom zijn in de sport. Hierop voortbordurend zou je dus kunnen beweren dat mensen als David Millar of Thomas Dekker dat toch wat slimmer hebben aangepakt.
Gele koorts – Michael Rasmussen en Klaus Wivel
Uitgeverij De Geus
160 pagina’s
€ 19,95
Bestel dit boek bij bol.com
- Het pontje van Amerongen - 09/05/2016
- Kampioenenzweet, kampioenenoren - 05/02/2016
- Een rondje met Joop - 03/12/2015