Veenendaal, 27 februari 2022. Verspreid door de kantine zitten renners. Helmen en bidons liggen op tafel. Sommigen drinken koffie uit rood geruite bekers, anderen prutsen met rugnummers en veiligheidsspelden. Achter een tafel zit een mevrouw met een laptop en een stapel rugnummers. Ik toon haar mijn gloednieuwe licentiepas en betaal het inschrijfgeld. Ze geeft me nummer drie. Zou dat ook mijn eindnotering zijn vandaag?

Het is mijn eerste koers ooit. Tijdens het warmfietsen dwalen mijn gedachten af naar de nabije toekomt. Ik visualiseer hoe ik drie rondjes voor het einde aan het peloton ontsnap en naar de winst soleer. Of hoe ik in de massasprint precies op het juiste moment mijn voorwiel over de streep duw. Mijn armen hef ik juichend ten hemel.

Het is mijn eerste koers ooit. Het slaat nergens op om te denken dat ik kan winnen. Ik heb nog nooit in een peloton gefietst en geen benul wat ik tactisch moet doen. Welbeschouwd moet ik al blij zijn als ik niet gelost word. Aan de andere kant: op de wekelijkse zaterdagochtendtraining draai ik toch moeiteloos mee met de ervaren wedstrijdrenners? In de winter heb ik consistent doorgetraind. “Wielrennen is de sport van de hoop”, zegt Maarten Ducrot. Mijn benen voelen goed.

Als we een paar rondjes onderweg zijn, zie ik dat ik niet de enige debutant ben. Voor me fietst een renner met een lange strakke broek óver zijn koersbroek. Een roeibroek, hoor ik later. Hij heeft geen bretels en zakt telkens af. Onbeholpen probeert de renner de broek op te trekken. Hij heeft blijkbaar geen beenstukken en denkt zich hiermee te kunnen wapenen tegen de kou. Heeft deze gast ooit op een fiets gezeten?

In het begin moet ik wennen aan de snelheid door de bochten, maar geleidelijk groeit mijn zelfvertrouwen. Ik voel me sterk. Als er een kopgroepje ontsnapt, zit ik erbij. Het is mijn eerste koers ooit en ik zit in de vroege vlucht! Of is het gewoon heel erg dom? Al snel worden we weer opgeslokt door het peloton.

Bij een tweede ontsnapping zit ik te ver naar achter en kan ik niet mee. Het is een flinke groep, zeven man sterk. Ze werken goed samen en lopen uit. Op mijn fietscomputer zie ik dat we nog een kwartier moeten koersen. Ik moet initiatief nemen, anders gaan ze het halen. Ik probeer het gat dicht te rijden, maar slechts een enkeling gaat mee. Na tien minuten lactaatproductie besef ik dat het een heilloze missie is. Teleurgesteld zak ik terug.

De bel klinkt. Het wordt sprinten met het peloton. Ik zit in derde positie, dat lijkt me perfect. Een paarhonderd meter voor de meet ga ik aan, maar mijn benen lijken van beton. Aan alle kanten vliegen renners voorbij. In mijn ooghoek herken ik de roeier. Hij klopt me in de sprint, met zijn broek op de knieën.

Aan-Age Dijkstra