In de huidige opzet van de wielerbond loont het voor renners zoals ik om een amateurlicentie te nemen. De plaat voor mijn kop is namelijk niet groot genoeg meer om me week in, week uit, te laten vernederen in wedstrijden door jongens mét talent of door zij die over de wilskracht en tijd beschikken om vijftien uur per week te trainen. Met een amateurlicentie kun je in de kelderklasse wielrennertje spelen en meedoen om de knikkers. Dit competentiegevoel doet automatisch dromen van meer en zonder er erg in te hebben kun je in een waan gaan leven. ‘Als ik nou komende winter wat gestructureerder train…’ Gelukkig kan deze ijdele droom in de kiem gesmoord worden. De bond organiseert namelijk gecombineerde wedstrijden voor zowel amateurs, als elite- en belofterenners die je de realiteitszin terug het brein in trappen. Deze talentvolle dan wel ijverige coureurs die hier doorgaans acteren, rijden je zonder al te veel moeite het snot voor de ogen opdat je weer met beide benen op de grond staat. Gedesillusioneerd, maar met het lot omarmd, speel je de weken daarop dan weer wielrennertje in jouw kelderklassekoersjes.
De Ronde van Utrecht is zo’n combinatiewedstrijd. Mijn doel voor vandaag is dus simpel, zo lang mogelijk proberen aan te haken en zo min mogelijk energie verspillen. Mocht ik per abuis in de finale nog iets over hebben, dan geef ik het roer aan mijn sprintersinstinct en laat hem zijn werk doen voor een knappe top twintig klassering. Dat zou een extreem gunstig scenario zijn.
Naar achterlijke traditie wordt er bij de start op rugnummer geloot. Ik ben van mening dat dit moet worden afgeschaft. Het is een onlosmakelijk onderdeel van de critscene om voorafgaand aan een lastig rondje tot kort voor tijd te blijven inrijden. Het opstellen bij de streep dient zo lang mogelijk te worden uitgesteld opdat de spieren goed opgewarmd zijn bij vertrek. Wacht je echter té lang met opstellen, zijn de beentjes weliswaar warm genoeg bij het horen van het startpistool, maar kijk je op dat moment wel tegen zeventig rugnummers aan die net iets eerder opstelden. Wat ontbreekt in deze stoelendans is het afzetten van de muziek door één van de juryleden waarna de renners zo snel als mogelijk naar start-finish moeten sprinten om op te stellen. Dat zou een fantastisch schouwspel zijn.
Op een breed clubparcours als de NEB kun je fluitend een halve minuut voor aanvang nog op komen rijden. Iedere halve coureur zou zich hier naar wens binnen één ronde van de achterste naar de voorste regionen in het peloton moeten kunnen manoeuvreren. De sfeer is daardoor gemoedelijk. Wat mij betreft dus afschaffen die loting, laat ons de stoelendans eens introduceren.
Het parcours van de Nedereindse Berg is een begrip in de omgeving Utrecht. Wat Sloten is voor Amsterdam en omstreken is ‘de NEB’ voor Midden-Nederland. In theorie is het een veilige racebaan waar de rechter- en linkerwijsvinger ronde na ronde, bocht na bocht onberoerd kunnen blijven rusten op de remgrepen. Toch heerst er een vloek over dé berg. Ambulances in het nabijgelegen Sint Antonius in Nieuwegein lijken al in de startblokken te staan, wanneer het startschot geklonken heeft. Vandaag is helaas geen uitzondering en er wordt onnodig veel gevallen, gelukkig zonder al te veel erg.
De koers is een schaakspel, zoals je dat vaker ziet wanneer enkele ploegen in overtal zijn. Drie teams lijken constant de stukken op dit ongebruikelijke schaakbord te bewegen. West-Frisia, Dutch Food Valley (ook wel de Voedselbank) en thuisclub de Volharding hebben de koers in handen en sturen steeds een mannetje mee in de vlucht. Daarnaast zijn er wat enkelingen met talent of trainingsdiscipline die mee de koers maken. Al snel lijkt een vlucht van de drie schaakspelers te zijn gevlogen, maar halverwege komt alles weer bijeen.
Met nog twintig kilometer te gaan schuif ik in een poging naar voren te komen in het peloton mee met een renner, gehesen in lichtgroen tricot. Stef Krul, jarenlang een klinkende naam in het continentale circuit en dit jaar uitkomend voor de club met de mooiste naam van het peloton: het John Deere Cycling Team uit Groningen. Het blijkt een demarrage en we krijgen vijf man mee. Kut, denk ik even, dit hou je niet vol. Twee van de drie schaakspelers hebben een pion mee, de Volharding is nu aan zet maar vergeet te spelen. Ik laat me terugzakken in de groep en kijk wie er mee zijn. Stuk voor stuk rijden ze me voorbij en zie ik de zijaanzichten van getalenteerde of wilskrachtige coureurs: Bart Lemmen, later winnaar van de Topcompetitie en volgend jaar continental renner bij Volker – Wessels. Jasper de Laat, ooit stagiair bij Wanty. Draagt nog steeds zijn destijds verkregen handschoentjes, aandoenlijk. Arno Kleinjan, een berggeit met een doodeng wattage per kilo. Wat doe ik hier? Ik bereik het laatste wiel, zet even aan en draai mijn hoofd naar achteren. Het peloton ligt al snel een tiental seconden achter. Ik zit op mijn limiet, begin al te schokschouderen, hoe ga ik dit ooit tot de streep volhouden?
Zelf ben ik lid bij de alumni van Utrechtse Studenten Wielervereniging de Domrenner: Team Utreg. Jongens die nog graag samen trainen en koersen, maar het studentenleven al even vaarwel gezegd hebben. Op mijn rug staat de term of eigenlijk noodkreet ‘tusseh’, die renners kermend van het zuur in de benen uitkramen bij hun medevluchters. Ze kunnen of willen niet op kop komen, maar zijn de schaamte voorbij en lossen (nog) niet. Het is dit jaar mijn geuzennaam geworden, ik sta erom bekend geen seconde te lang op kop te rijden. Ik ben overigens dit jaar ook meer dan me lief is te vinden in de chasse patat, ‘tusseh’ de kopgroep en het peloton. Het is een veelzijdige term en ik omarm haar als de mijne.
Hoewel ik alle recht heb om me, als enige talentloze cq. onwilskrachtige amateur achterin de kopgroep te zetten gaat dit hoe dan ook gepaard met een afbreuk van mijn eergevoel. Keer op keer de boze blikken van mijn medevluchters moet aanschouwen als ze me hoofdschuddend aankijken als ze opnieuw vóór me inpikken. Om ‘tusseh’ te durven roepen, moet je stalen zenuwen en lef hebben en groepsdruk weerstaan. Het is niet voor iedereen weggelegd. In de finale wordt Kleinjan, de berggeit, nerveus, komt naast me rijden en zegt: ‘niet meesprinten zo hè’. Mooi compliment, hij is bang voor me.
Als we de finish passeren, zie ik dat nog twee rondes op het bord staan. De finale is nu echt begonnen en het peloton heeft de hoop opgegeven. De eerste splijtende demarrage is een feit. Lemmen, Krul en de Laat gaan ervandoor en ik moet alle zeilen bijzetten om weer op het wiel te komen, maar het lukt. We zijn even los van de rest, maar het zuur zit tot onder mijn oksels en ben blij dat het weer stilvalt. Wat volgt is een nieuwe aanval van de drie met Kleinjan die weer is aangesloten en ik moet ze laten gaan. Samen met Bouke Gerritsma van de Voedselbank rijd ik hard door naar de streep en weet hem net aan te kloppen in de sprint. In de verte zie ik de Laat zijn armen in de lucht steken voor Lemmen en Krul.
Als de adrenaline wat gezakt is besef ik al snel dat dit mijn geluksdag was, mijn beste uitslag op dit niveau tussen deze kleppers. Voor mijn medevluchters waarschijnlijk een dertien-in-een-dozijn clubkoersje, voor mij een onvergetelijke dag.
Foto’s: Duane van der Geld (geplaatst met toestemming)
- Mijn geluksdag - 30/12/2021