Nog één bergrit. Nog één tijdrit. Nog één slotrit.
Dan volgt het zwarte gat. De diepe leegte. Dan komt dat gevoel weer opzetten, hetzelfde gevoel als vorig jaar en alle jaren ervoor: dat er een heel gezellig feestje aan de gang was maar dat iedereen opeens naar huis ging en ik alleen achterbleef met een berg afwas zo hoog als Alpe d’Huez.
Ik ben er niet goed in, afscheid nemen. Ik hecht me snel. We hebben recentelijk ook zoveel tijd met elkaar doorgebracht, al die mannen op hun fietsjes en ik. Drie weken lang waren ze mijn enige vorm van menselijk contact. Steeds beter leerde ik ze kennen. Laurent Mangel eet liever bananen dan puddingbroodjes. Cyril Gautier drinkt zijn cola light bij voorkeur lauwwarm. Michael Schär lust geen camembert. De knuffel (een zwart schaap) van Tristan Valentin heet Ti-Noir. Dat soort dingen weet ik nu gewoon. En dan opeens, van de ene op de andere dag, verdwijnt zo’n heel peloton in één klap uit mijn leven. Ieder jaar weer.
Met een brok in mijn keel keek ik vandaag naar de prachtige prestaties van Andy Schleck, Evans en Voeckler. Maar eigenlijk wist ik niet of ik geëmotioneerd was door hun rijden, of door de wetenschap dat het binnen enkele dagen allemaal voorbij zou zijn. Ik wil het niet, Parijs halen.
Hoe mooi en verrassend de Tour de France ook is, er blijft één onoverkomelijk minpunt: de eindigheid ervan.
- Terug naar Namen - 20/12/2020
- Als een reiger over de toppen - 24/10/2020
- Muziek in de benen - 23/10/2020