Nog in de gele trui naast zijn fiets (had hij er maar een triatlonstuur op laten monteren) met de handen in het haar, vol ongeloof. Hoe kon hij in dit lullige tijdritje een voorsprong van bijna een minuut verspelen op Lemond? Soms kan de impact van een nederlaag zó groot zijn dat al het volgende overbodig lijkt. Wie zegt dat geschiedschrijving eerlijk moet zijn? Leuk dat Fignon nog even renner was, jarenlang commentator bij de Franse televisie, ondernemer, koersdirecteur. Zo is zijn mooiste overwinning allang vergeten, terwijl die drie jaar ná de nederlaag volgt. De mooiste Toursolo misschien wel van de laatste twintig jaar.
Na zijn vroege opgave in de Tour van 1990 is Fignon afgeschreven. Lemond zou dat jaar wederom winnen. Maar voor echte opwinding zorgt de opmars van een nieuwe generatie kampioenen: Chiappucci, Bugno, Breukink, Indurain. Dat die laatste zijn collega-talenten nog jarenlang met huid en haar zal verzwelgen weten we dan nog niet. Ook niet dat er in de vergetelheid van de top 9 ná Indurain een jaar later een meer dan sjieke strijd plaatsvindt. Fignon eindigt ruim een minuut vóór Lemond, die – o symboliek – de zesde plek zelfs op de Champs-Élysées nog aanvalt. Het slotstuk van de Amerikaan trouwens. Daar horen we alleen nog van als weer een nieuwe gezondheidsklacht zijn dadendrang doorkruist.
Ook Fignon is die dagen verbaal sterker dan op de fiets. Hij haast zich in interviews te benadrukken heus geen knecht te worden als hij verrassend kiest voor de Italiaanse ploeg van Gianni Bugno. Was de nederlaag van ’89 niet zo allesomvattend, dan zou ook de Giro van 1992 dat beeld overtreffen. Treurig visitekaartje voor z’n nieuwe ploeg: de kampioen van weleer moet – bevangen door de kou – kilometers lang vooruit geduwd worden, letterlijk. Knecht Dirk Dewolf helpt ‘m de finish over als een vader die zijn peuter leert fietsen.
Toch volgt anderhalve maand later een wederopstanding die je bij grote kampioenen zelden ziet zodra ze over hun top zijn. Een beeld dat veel meer zou moeten beklijven. In de zware Vogezen-etappe van die Tour zien we een geslaagde remake van de vedette uit ’84. Dat mogen we de geschiedschrijving wel eens inwrijven: zó dienen we Fignon te herinneren. Hij gaat die dag al vroeg op jacht naar een groep vluchters. Om ze aan de voet van de Ballon d’Alsace één voor één achter te laten. Zonder omkijken. Achter Fignon beginnen de favorieten zich te roeren, met nog ruim vijftig kilometer te gaan lijkt het een zinloze vlucht. Gedreven door nostalgie of zelfoverschatting.
Maar hij houdt stand, wint het secondespel van een uitgedund peloton. Veel mooier dan die vage telelensbeelden uit Parijs, ’89. Hier rijdt de motor met camera kilometerslang vlak naast hem (Franse regie), hier kunnen we de pijn niet alleen voelen maar ook echt zien. Hier is een man bezig af te rekenen met de geest die hem jarenlang achtervolgde. Hier ook weten de Franse liefhebbers nog niet dat ze het de komende jaren zullen moeten doen met de grimas-trekkerij van Virenque (of Voeckler, weer later).
Op 15 juli 1992 in Mulhouse is er niets theater aan Fignon. Zijn eerste reactie voor de camera in verlegen Engels is vertederend, breekbaar bijna, net als dat allerlaatste beeld. Deze middag sluit Frankrijk de voorheen arrogante anti-ster weer in de armen.
Al zou de rest van de wereld deze voetnoot weer snel vergeten. Zo gaan die dingen. Hoe overmoedig Fignon nog aanvalt in een bergetappe, om Bugno én zijn eigen opgeleefde klassementsambities de hand te reiken…Hoe pijnlijk ook hij in de lange tijdrit van die Tour wordt ingehaald door de zes minuten later vertrokken Indurain. Hoe creatief ik ook toen uitrekende, hoe mijn nieuwe oude held dat jaar best het podium nog had kunnen halen.
Een jaar en nog één overwinning – de alom ondergewaardeerde Ronde van Mexico – later beklaagt de Fransman zich over de nieuwe lichting renners. Ze rijden zo calculerend. Hij neemt een kopgroep op sleeptouw waar niemand echt wil rijden, gebaart wederom gemeend, niet theatraal. Om een dag later bijna ongemerkt af te stappen.
Het schouderklopje van Bernard Hinault op dat podium, wéér jaren later, is even welgemeend als ook een tikje wrang. Twee kampioenen oude stijl. Knieën kapot gebeukt om met zware versnellingen de rest te vermorzelen. Zij die wilskracht en arrogantie, wat zeg ik, heel de jaren ’80 perfectioneerden. Rivalen ook. De één nu wielerbobo, die de kunst van het schelden heeft verruild voor die van het handjes schudden. De ander, bedeesd, wél trouw gebleven aan zijn idealen. Maar ook bijna dood, straks herinnerd om het verkeerde moment. Het zal Fignon een zorg geweest zijn.