Velodrome Roubaix. Foto M. Sargentini

Velodrome Roubaix. Foto M. Sargentini

Op mijn kalender staat een kruisje bij de tweede zondag van april. Het kruisje is een ritueel, als een bordje met ‘do not disturb’ dat al sinds januari om deze zondag hangt en familieleden en vrienden moet ontmoedigen om op die dag iets van mij te willen*.
Parijs-Roubaix stelde mij nog nooit teleur: spannend, eerlijk en vertrouwd als een James Bondfilm. De sterkste en slimste renner wint, zolang het hem lukt om ook de pech te verslaan. Hennie Kuiper lukte dat, Fabian Cancellara ook. En vooruit, in het ritme van Roubaix wordt eens per vier jaar een oeuvreprijs uitgereikt aan een dappere waterdrager. (Ik vind die edities zo mogelijk nog mooier).
Mocht ik de tijd hebben, dan zou ik ieder jaar opnieuw op de tweede zondag van april afreizen naar het Stade Vélodrome.

Ik lees weleens kritiek op de instandhouding van het stenen tijdperk en wellicht is die terecht. Het is een folklorekoers vol zorgvuldig gecultiveerde steenstroken, dat zeker. Maar een te vaak opgevoerd drama in een versleten theater? Ik vind van niet.
Men zou Parijs-Roubaix als goed geconserveerd kunnen beschouwen. Ze slijt mee als een ketting over een set even oude tandwielen. Er verandert niets, simpelweg omdat niemand een verandering nodig acht. In het wielrennen is plaats voor een hindernisbaan waarop gooi- en smijtcoureurs zich kunnen uitleven in een onvervalst decor, waar veldrijders wegrenners worden en vice versa. De dampende kolencentrale van Hornaing en de passerende goederentrein vol staalrollen, daaraan is niets geënsceneerd. Aan de servicemedewerker van Mavic die een stokoud reservewiel steekt, evenmin.
Parijs-Roubaix, dat is een Elfstedentocht die ieder jaar wordt verreden.

Goed, dat Bos van Wallers, dat mag worden geschrapt. Het is geen weg, geen pad, geen berijdbaar parcours. Een kermisattractie waar het als het nat ligt zo gevaarlijk wordt dat de wedstrijdorganisatie zich schuldig maakt aan sabotage. Het Bos, -of liever het Trouée d’Arenberg, eigenlijk Tranchée de Wallers-Arenberg en officieel La Drève des Boules d’Hérin, is nauwelijks van historische waarde. Jean Stablinski kwam in 1968 pas met zijn idee van Het Bos op de proppen, opvallend genoeg net nadat de koerskoempel zelf zijn fiets aan de haak had hangen. Grapjas, die Stablinksi.
Eruit met die strook. Net als de Keutenberg in de Goldrace en die spuuglelijke Redoute bij Luik is Het Bos een overgewaardeerde hindernis, er met de haren bijgesleept om spektakel te creëren waar dat helemaal niet nodig is en thans met geen andere functie dan het oneindig baren van muizen.  

En dan de douches. De stokoude granieten doucheruimtes met de naamplaatjes, die vormen de werkelijke vergane glorie van Roubaix. Het schroeven van nieuwe plaatjes is nog slechts een ritueel voor fotografen, waarbij niemand zich lijkt af te vragen hoe het kan dat er keer op keer genoeg douchehokjes resteren om alle eendagsvliegen na Roger de Vlaeminck te blijven eren.
Geen renner doucht nog in de catacomben. Wie aan het slot van Parijs-Roubaix langs de bussen gaat, ziet overal vanuit de afvoerpijpjes het slijk wegstromen in een schuimende poel shampoo. Hun bussen staan naast het moderne Vélodrome Couvert Régional Jean Stablinski, een overdekt ovaal waarop Franse baanrenners worden opgeleid tot de wereldtop. Of ze parkeren langs de Charles Crupelandt, een secteur voor de sier, in 1996 geplaveid.
Veel is oud, maar lang niet alles in Roubaix is met stof bedekt antiek.

Parijs-Roubaix blijft voor mij de mooiste wedstrijd van het jaar. En dat alles steeds opnieuw hetzelfde is, maakt het alleen maar mooier. Daar doen Bos noch douchehokjes iets aan af. Deze wedstrijd kan nog jaren mee.

Ga er eens naartoe, zou ik u willen adviseren. Bezoek de betonnen wielerpiste. Iedereen mag gratis plaatsnemen op de overdekte eretribune tijdens de mooiste sportfinale van het jaar.
Dat is op zichzelf al een anachronisme om te koesteren.

 

Velodrome Roubaix. Foto M. Sargentini

Velodrome Roubaix. Foto M. Sargentini

*Diezelfde familieleden en vrienden weten dat een afzetlint met daarop de tekst ‘police line, do not cross’ als metafoor de waarheid dichter benadert, doch dat terzijde.

Martijn Sargentini