Al twee jaar op rij kampeer ik met mijn gezin aan de voet van de Mont Ventoux. Niet alleen omdat de camping zo kindvriendelijk is, de zon er altijd schijnt en de baguettes er zo lekker zijn. Nee, ook omdat papa zo nodig de Ventoux op moet fietsen.
In 2011 kocht ik na een jaar of tien nietsdoen weer een racefiets. In die tien jaar van kantoorarbeid en sportieve ledigheid was ik evenzoveel kilo’s aangekomen. Bepaald geen sportlijf. Kerstmis 2012 zette ik voor het eerst mijn zinnen op een Ventouxbeklimming. Ik nam me voor in elk geval van te voren een paar kilo af te vallen. Dat lukte en ergens in april 2013 stond ik voor mijn doen aardig scherp. Tuurlijk, de bierbuik was niet geheel verdwenen, maar hé: ik hoefde de Tour niet meer te winnen hè?
In het befaamde bos, met de akelige stijgingspercentages, zat een clubje Deense mountainbikers voor me. Geen al te beste fietsers; hun kleding verried ze al. Een voor een kon ik ze oprapen. Ik voelde me sterk en het gaf me een kick dat ik die gasten hier, op dat lange steile stuk, inhaalde. Ik herinnerde me dat iedereen me had gewaarschuwd voor de vliegen die in het bos op je hoofd kwamen zitten. Geen vlieg gezien. Na een kilometer of zeven in het bos bedacht ik dat het eigenlijk allemaal wel meeviel met dat bos. Waar klaagde iedereen toch over?
Toen ik Chalet Reynard zag liggen werd ik blij. De weg vlakte af en ik rook de finish al. Maar na een halve kilometer in het maanlandschap liep ik leeg. De kracht liep uit mijn lichaam als de lucht uit een afloper. De laatste vijf kilometer waren een persoonlijke calvarietocht. In mijn kleinste verzetje kroop ik in slakkengang de berg op. De twee Belgen die ik in het bos had ingehaald, kwamen fluitend langszij. ‘Het is koers! pufte er eentje, wijzend op mijn wielertricot. Lachen voor de fotografen in de laatste kilometers lukte me nog net. Ze hadden weinig moeite om het visitekaartje in mijn achterzak te proppen. Ze hoefden er niet eens voor te hollen.
Op de top zette ik Strava uit. Twee uur en acht minuten. Niet eens zo slecht voor een derderangs zondagsfietser. En ik stond toch maar mooi bovenop de Ventoux.
Diezelfde vakantie fietste ik de berg nog op vanuit Sault (fijn) en Malaucène (jesses).
Een jaar later kampeerden we op dezelfde plek. Er waren wel een paar kilo bijgekomen, maar ik had aardig wat fietskilometers in de benen. Ik zou opnieuw de Ventoux beklimmen. Maar ik onderschatte de klim. Een halfuur voor ik de berg op zou rijden, liep ik nog over de wekelijkse markt in Bédoin en zat ik aan de smerige koffie op een bakkersterras. Eenmaal op de fiets kreeg ik zoveel overmoed keihard in mijn gezicht gesmeten: ik begon al te harken in het bos en dacht zelfs aan omkeren. Maar dat zou te ver gaan. Ik reed door en haalde volledig gesloopt de top.
Twintig minuten (!) langzamer dan het jaar daarvoor.
Op dat moment nam ik me voor: dat moet volgend jaar anders.
Ik nam ter plekke een overmoedig besluit voor een dikkebuikenfietser: ik wilde in 2015 binnen twee uur op de top van de Ventoux staan, vanuit Bédoin.
Het is 2015 en ik wil proberen mijn ambitie waar te maken. Deze zomer zet ik koers naar de Vaucluse om le Géant opnieuw te verslaan. In een toptijd. Of niet natuurlijk.
Zou het werkelijk? Ik ben een alfa, ik zal vast ergens een denkfout maken. Maar het dromen is al begonnen. Ik hou jullie op de hoogte.