Ik stond eens in Ploegsteert bij een met kitsch overladen graf waarin het door hele volksstammen aanbeden lijf van een gevallen wielergod aan de schoot der aarde was toevertrouwd.

Of om met ene meneer Rademakers te spreken: hij had gereden en geleden voor ons, boete op weg naar verlossing.

Net zoals Marco Pantani dat eenzaam en alleen op een hotelkamer in Rimini had gedaan.

Een soort van religieus eufemisme voor: naar de kloten geholpen door een fatale combine van een labiele geest, een torenhoog verwachtingspatroon en foute vrienden in een gewetenloze wielerwereld.

Ofwel: onvervalste wielerromantiek.

Ik snap het wel, voel het zelf ook, die hang naar het mooie verhaal dat ons heel even lostrekt uit de sleur van alledag. De tijd slijpt de scherpe randen van de tragedie. Wat resteert is een romantiek die past bij schemerige dorpspleinen diep in Frankrijk, een fijn boek voor op de camping, smullen in sepia.

Ergens heeft het iets koloniaals; de wielerliefhebber ontwikkelt zich, maar verlangt van de wielersport te blijven steken in de wereld van toen. Een wereld die in leven wordt gehouden met verhalen over historische wielerprestaties die niet zelden in de context worden geplaatst van de bewierookte eenvoud van het jeugdige bestaan of een ervaren religieuze beklemming die de verteller op een zeker moment zo bewust is ontgroeid.

Volgens mij is dat een doorlopend proces, niet specifiek voorbehouden aan een bepaalde generatie.

De renners zullen blijven rijden en lijden, voor ons, boete op weg naar verlossing.

Het is de vraag of we hen daarmee niet overvragen.

Joost-Jan Kool