‘God bless Rouleur and all who sail in her.’ Zo sluit de Rouleur-hoofdredacteur zijn voorwoord van de vijfde Rouleur Annual af. Je ziet het de hoofdredacteur van Wieler Revue nog niet doen: zijn blad en haar lezers zegenen. En toch: vreemd is het niet.

Ik had Rouleur nog nooit gelezen, maar zoiets zeg je niet. Rouleur is namelijk een blad voor mensen met smaak. Zij spreken over Rouleur op dezelfde gedragen toon als zij die het evangelie verspreiden.

Helaas ben ik niet in het bezit van bijzonder veel smaak.

Het beste is zo’n beetje mee te praten met die mensen, zorgvuldig de leugen vermijdend dat je het blad altijd van voor naar achter leest, door bijvoorbeeld zwijgend glimlachend te knikken als de ander op samenzweerderige toon te ‘Rouleur… Jahaaaa…,’ zegt.

(Dit zwijgend knikken werkt ook heel goed bij gesprekken over films-die-je-gezien-moet-hebben-maar-ondanks-alle-goede-voornemens-nog-altijd-niet-gezien-hebt of bij opmerkingen over de laatste editie van The New Yorker. Mensen die dit lezen en denken: ‘Dus hij heeft nog nooit The New Yorker gelezen?! Hoe vaak heb ik het niet met hem over de laatste editie van The New Yorker gehad?!’ moeten goed weten dat ik nooit daadwerkelijk gezégd heb dat ik The New Yorker lees. En bovendien verdenk ik veel van die mensen ervan óók nooit The New Yorker te lezen. Zo gaat dat, met beleefdheid en decorum).

Als iemand vroeg of ik Rouleur kende, zei ik ook altijd ‘Jahaa…’ want ik had al zo vaak over het blad horen praten dat het leek alsof ik al jaren een abonnement had.

Nou goed, het Rouleur Jaarboek dus. Deel 5 alweer (hier zou je uit kunnen opmaken dat ik de eerste vier delen ook gespeld heb en op een speciale plek in mijn kast heb staan, maar letterlijk gezégd heb ik het niet), een boek van forse afmetingen, uitermate geschikt voor uit de kluiten gewassen koffietafels. Geheel in de huisstijl van het tijdschrift, staat op het omslag alleen de naam, temidden van strakke lijnen en stemmige kleuren. Rouleur is een internationale, tot in de puntjes gestylede variant van De Muur: literaire verhalen over de wielersport, afgewisseld met foto’s die vooral de achterkant van de koers tonen.

In het jaarboek draait het voornamelijk om de foto’s, die worden ingeleid met korte artikelen van de top van de Angelsaksische wielerjournalistiek.

Dan die foto’s. Je zou kunnen zeggen: ze spreken voor zich, of: je moet ze zien.
Je zou er ook hele romancycli over kunnen volschrijven.

Het beste kun je er naar kijken. Je moet ze lezen, zoals je een boek leest. Eén voordeel: deze beelden kennen geen begin, geen eind. Ze zijn een vliegwiel dat voortdurend nieuwe verhalen opdraait.

De eerste serie is er een over gesloten bergpassen. Voor duizenden toerfietsers is geen berg te hoog, maar het eenvoudige verbodsbord of de kale slagboom maken van een onbenullig heuveltje opeens een onneembare hindernis.

Achter het verboden terrein gaapt het grote niets.

Soms ligt er rotzooi op het asfalt, of manshoge sneeuwhopen. Je kunt niet verder, de overwinning op jezelf, in de vorm van een top die in de verte oprijst uit de mist, kan onmogelijkheid behaald worden.

Omkeren aub.

Een volgende reeks foto’s toont de nachtelijke wereld van de zesdaagsen.

Danilo Hondo die zijn indrukwekkende bundels spieren rekt en strekt in een soort veredelde bezemkast op het middenterrein.
Kunstlicht dat lange, grillige schaduwen maakt op de houten latten van de baan.
Renners die boeken lezen, renners die koffie drinken. In het oog van de storm heerst een bedrieglijke stilte.
Dikke mannen op lawaaiige derny’s.
Het moment van de aflossing.
Beelden die tegelijk stilstand en snelheid suggereren, lawaai en geluidloosheid.
Zes dagen van wonderschone tegenstellingen.

Er zijn vooral ook veel series van momenten net voor of net na de koers. Momenten van verstilling, vastgelegd door fotografen die het kleine gebaar niet schuwen.

Drie flessen champagne op een leeg podium.
Lage namiddagzon op bruine Euskaltel-benen.
Een Euskaltel-renner zoenend met een meisje. Ze draagt een gebloemd bloesje.
Nóg een Euskaltel-renner, nu met een ander meisje. Dit vriendinnetje is gehuld in een afgeknipte spijkerbroek die haar sprinterdijen onthult.
Het zijn mooie meisjes, die van de renners van Euskaltel.
Supporters die bezig zijn de naam van hun favoriet op de weg te kalken.

Een maanlandschap, een foto die doet denken aan het omslag van de oude drukken van De Renner, van Tim Krabbé. Kolossale leegte die een eenzame renner verbergt.

Er zitten ook minder interessante series tussen, zoals die van de stakende Italianen die het Giropeloton de weg versperren. Steeds een ander, steeds dezelfde zonovergoten woede. Wat de fotograaf hier wilde uitdrukken, wordt niet helemaal duidelijk.

Evenmin duidelijk is de bijzonderheid van de beelden die het cycling in de States tonen. Mooie foto’s, dat zeker, maar als ze iets duidelijk maken, is het dat Westers wielrennen overal ongeveer hetzelfde is.

Je hebt de blik nodig om het Rouleur Jaarboek te lezen. Het is dezelfde blik die je gebruikt voor De Muur, voor de foto’s van Timm Kölln en de columns van Peter Winnen en Wilfried de Jong. Het is de blik die je nodig hebt om het wielrennen te bezien zoals het bedoeld is, als een reusachtig vergeetboek van verhalen waar geen einde aan komt. Of je moet houden van de torso van Fabian Cancellara, uitgesmeerd over twee fullcolour pagina’s. Paar minuten naar die foto kijken en je kunt voortaan zeggen dat je Rouleur gelezen hebt.

Da’s ook wat waard, in bepaalde gezelschappen.

Bestel bij Blue On Bike

Frank Heinen