HET IS KOERS!

Tom Dumoulin op verkenning. Een flitsontmoeting

La Plagne, 25 juni 2018

Mijn God, wat doe ik hier? Op de klim naar La Plagne spookt die vraag kilometers lang door me heen. In twintig kilometer voert de weg me van 680 naar 2100 meter hoogte, en bijna nergens is het stijgingspercentage acceptabel.

Klimmen op de fiets is als bier drinken: boven de 7% vind ik het niet meer lekker. Het moet in elk geval niet te lang duren, één glas is meer dan genoeg. Maar in de klim naar La Plagne wordt me een heel fust voorgezet: het gaat vrijwel constant met 8-9% omhoog. Pijn in mijn bovenbenen, pijn in mijn onderrug, op de kleinste versnelling worstelend naar boven. Af en toe stop ik even om mijn rug te rekken en een hap van mijn banaan te nemen.

De weg naar La Plagne is niet alleen lang en steil, maar ook ontmoedigend lelijk. Bossen aan beide kanten van de weg, en zelden een fatsoenlijk, laat staan opbeurend of op zijn minst afleidend uitzicht naar beneden. Het is verschrikkelijk. Een eindeloze marteling voor lijf en geest. Een onverlichte tunnel van ellende. Wat doe ik hier?

Dan ben ik er. La Plagne.

There is no hell, there is only France”, stelde Frank Zappa ooit. Zou hij in La Plagne zijn geweest?

La Plagne, La Plagne, ehh, waar kennen wij wielerliefhebbers dat ook alweer van? O ja, ik weet het weer: Michael Boogerd won er ooit een onbeduidende Touretappe. Nou ja, onbeduidend, die rit ging ook nog over de Galibier en de Madeleine dus dat was zeker geen kattenpis, maar zijn solozege had geen enkel belang voor het algemeen klassement. Boogerd was niet belangrijk en ‘mocht’ winnen van Lance.

La Plagne ligt op ruim 2000 meter hoogte, op fietsafstand van de beklimmingen die in de 11e en 12e etappe van de komende Tour op het programma staan: de Montée de Bisanne, de Col du Pré, de Cormet de Roselend, de klim naar La Rosière en de Col de la Madeleine. Een handige plek dus om een hoogtestage te combineren met wat parkoersverkenningen.

Dat vonden ze bij Team Sunweb – waar Tom Dumoulin dan nog rijdt – ook. De mannen van Dumoulin hebben precies in dezelfde week dat ik met wat vrienden in de Savoie fiets hun tenten opgeslagen in La Plagne. Figuurlijk gesproken natuurlijk, ze hebben vast een hotel gevonden dat wél open is. Want La Plagne is een akelig spookdorp in de zomer, zo zie ik als ik er doorheen fiets. Hier te moeten verblijven, in dit half betonnen – half bordkartonnen, versnipperd over de berghellingen gebouwde ski-oord, waar in de zomer geen reet te beleven is, en alleen maar wordt gewerkt, gebouwd en hersteld ten behoeve van het aankomende wintersportseizoen; het is een deprimerende gedachte. Verlaten en soms opgebroken straten, gesloten hotels en lege appartementencomplexen, stille en gesloten bars en restaurants. Een troosteloos oord. En geen Sunweb-renner te bekennen.

Wat moet een mens hier? Of beter gezegd: wat moet een wielrenner hier? Ja, verblijven en slapen op hoogte. Rode bloedcellen aanmaken. Dat schijnt te helpen. En ach, dat geloof ik meteen, maar om dat hier in La Plagne te doen lijkt me fnuikend voor het moreel (‘de moraal’ zouden wielrenners zeggen). Want dan zit je daar, als renner, als ploeg, in een godvergeten oord als La Plagne, wat doe je dan als je even niet slapend rode bloedcellen kweekt of fietsend op verkenning bent? Hoe slijt je hier je uren, je avonden? De zinloosheid van het bestaan grijpt een mens hier bij de keel. En als een wielrenner iets niet kan gebruiken, dan is het wel een naar zijn keel grijpende zinloosheid van het bestaan. Die treurnis slaat niet zozeer in de benen, die slaat in het hoofd. Daar sta je dan, met je erytrocyten.

Ach, misschien zie ik het te zwart, en hebben Tom Dumoulin en zijn gevolg er goed aan gedaan om een weekje hier in La Plagne te zitten. Dat zullen we volgende maand wel zien. Zelf zou ik er niet dood gevonden willen worden. En levend (nou ja, levend, na die ellendige klim) ben ik blij als ik op het hoogste punt in La Plagne, bij de vaal geworden streep over de weg, meteen om mag draaien en weer kan afdalen naar de levendigheid en levenslust van Bourg-Saint-Maurice. In de afdaling speelt slechts één deerniswekkende vraag door mijn hoofd: zouden de Sunweb-mannen hier elke dag van hun hoogtestageweek naar boven fietsen? Er komt me in elk geval geen enkele Sunweb-renner tegemoet.

(Ze zijn er wel, want twee dagen later zie ik op Strava een paar vrolijke foto’s van wat Sunwebbers op de top van de Cormet de Roselend.)

 

La Rosière, 28 juni 2018

Het is even tijd voor een intermezzo, want wat doet een 58-jarige man op de fiets in de Savoie? Het antwoord luidt: hij is op zoek naar de mooiste cols van Europa. En vandaag heb ik hem gevonden. Ik heb hem!

Dat zit zo: De mooiste klimmen voldoen wat mij betreft aan vijf criteria. Ten eerste: de aanwezigheid van haarspeldbochten. Hoe meer hoe beter. Recht omhoog kijken en weten: daar fiets ik straks. Recht naar beneden kijken en zien: daar kwam ik vandaan. De visuele confrontatie met de hoogteverschillen is opwindend, de korte momenten van fysieke ontspanning in de vlakkere buitenbocht van de haarspelden zijn bevredigend. Ten tweede: de mogelijkheid om aan de andere kant van de klim weer naar beneden te suizen. Ik fiets veel liever over een bergpas dan naar een bergtop. Dat zal de geograaf in mij zijn, die de weg ziet als een verbinding tussen twee punten, en de pas als een noodzakelijk te overbruggen hindernis om die twee punten met elkaar te verbinden. De top is niet het einde maar het midden. Vergeet La Plagne. La Plagne was een grote vergissing. Ten derde en vierde: de lengte en het hoogteverschil van de klim. Hoe langer en hoe hoger – in elk geval voorbij de magische boomgrens – des te beter. Dit het liefst gecombineerd, want ik heb het liever niet te steil, slappeling die ik ben. Ten vijfde, en als bonus, moet de pas op een landsgrens liggen. Over verbinding gesproken.

Vandaag heb ik hem gevonden, de ideale bergpas. Vanuit Bourg-Saint-Maurice voert de weg 30 kilometer lang rustig (4-5-6%, dus dat is heerlijk malen) naar 2188 meter hoogte. De eerste 22 kilometer haarspeldgewijs omhoog door bossen, velden en weilanden, de laatste acht kilometer door een woest hooggebergtelandschap met – in juni nog – hoge wanden van sneeuw langs de weg. Het geruis van smeltwater, het gefluit van bergmarmotten. Op de top de grens met Italië en een machtig uitzicht op de Mont Blanc. Vervolgens gaat het aan Italiaanse zijde weer kilometers lang kronkelend naar beneden. De ideale col voor een man met zo weinig klimtalent als ik: de Col du Petit St. Bernard.

Hoe het ook zij, op acht kilometer van de top, op ruim 1800 meter hoogte, ligt La Rosière. Het wintersportdorp vormt niet alleen het scharnierpunt tussen het bossen- en alpenweidenlandschap enerzijds en het hooggebergtelandschap anderzijds – het ligt daarmee ongeveer op de boomgrens – maar is ook finishplaats van de 11e etappe in de komende Tour de France. De ploegen zijn er op verkenning, zo zien we als we met zijn tweeën door La Rosière fietsen. Een auto van Sky manoeuvreert door de straten en twee vuurrode auto’s van de BMC-ploeg staan in het centrum geparkeerd. Maar Greg van Avermaet, Richie Porte en Tejay van Garderen zijn nergens te bekennen. Zitten die ergens binnen koffie te drinken? We fietsen door.

Het wordt stiller op de weg. We malen rustig naar boven als we na een paar kilometer opeens Tom Dumoulin naar beneden zien komen. Hij is alleen. Geen ploeggenoten in zijn kielzog. Hij daalt behoedzaam. We groeten: “hoi!” Hij groet vriendelijk terug: “hoi!” Fietsers onder elkaar. Ik kijk nog even om, maar hij is alweer om de bocht verdwenen.

Wat doet Tom Dumoulin hier, ver voorbij de finish in La Rosière? En waarom is hij alleen?

 

La Rosière, 18 juli 2018

Ik zit voor de televisie, het is de 11e etappe van de Tour en ik wacht op de afdaling van de Cormet de Roselend. Een maand geleden zijn we er vanuit Bourg-Saint-Maurice omhoog gefietst en weer terug naar beneden geraasd, en ik weet: in de eerste helft van de afdaling kan het hard gaan, heel hard. Het tweede deel van de afdaling is smal, kronkelig en gevaarlijk. Johan Bruyneel zal dat kunnen beamen.

In de afdaling ontsnapt Tom Dumoulin uit het peloton met de voornaamste favorieten. In het spoor van ploeggenoot Søren Kragh Andersen daalt hij als een dolle. Het lijkt een ingeving, en die lijkt succesvol, want ze slaan een gaatje. Vóór hen rijden dan nog de vroege ontsnappers Barguil, Caruso, Valgren, Nieve en Moinard en hun achtervolgers Valverde en Soler. Ook Herrada en Navarro fietsen er nog ergens tussen, heel overzichtelijk is het niet.

Kragh Andersen en Dumoulin razen naar beneden en schieten door Bourg-Saint-Maurice. Op de beklimming naar La Rosière haken ze aan bij Valverde en Soler. Bij Kragh Andersen is het beste er dan wel af. Dumoulin stampt door en neemt Valverde mee. De een na de andere koploper wordt achterhaald, de erytrocyten van La Plagne doen hun werk, en dan kan ook Valverde het niet meer bijbenen. Het is natuurlijk een ideale klim voor Dumoulin, met die 5-6%. Het is bijna een tijdrit. De overwinning ligt voor het grijpen.

Maar wat een ideale klim is voor Dumoulin, is dat ook voor Geraint Thomas. Ontsnapt uit de achtervolgende groep stoomt hij op naar voren. Even later volgen Chris Froome en Daniel Martin zijn voorbeeld. Thomas klimt sneller dan Dumoulin. Hij achterhaalt hem, gaat hem voorbij en passeert in de laatste kilometer ook nog de laatst overgebleven koploper, Mikel Nieve.

Thomas wint de etappe en pakt en passant de gele trui. Dumoulin wordt met een laatste krachtsinspanning tweede, net voor Froome, Caruso en Nieve. Hij schudt tweemaal met zijn hoofd en lijkt te balen.

Als Dumoulin na de etappe wordt geïnterviewd, valt bij mij het kwartje. Hij had graag gewonnen in La Rosière. “Voor mij is deze dag heel speciaal. Ik heb hier leren skiën als kleine jongen”, verklaart hij. “Mijn oom huurde hier altijd een groot chalet af voor de hele familie en heeft mij hier leren skiën vroeger. Dit voorjaar is hij overleden, twee weken na mijn tante. Mijn vader is dus in korte tijd onverwachts zijn zus en zijn broer verloren. Ik wilde hen vandaag eren door er in ons skidorpje vol voor te gaan.” Dumoulin vertelt het schijnbaar onbewogen.

Die dag dat we hem tegenkwamen op de Col du Petit St. Bernard had Tom Dumoulin het laatste gedeelte van de etappe goed verkend: hier kon hij winnen. Vervolgens was hij vanaf La Rosière nog verder omhoog gereden. Gewoon, voor de lol, zo stel ik mij voor. Hij vond het ook een mooie col, denk ik. Het majestueuze landschap, de wanden van sneeuw, de ruisende bergbeken. Even ontspannen, even zijn geliefde Italië aantikken, nog even niet terug naar dat  akelige La Plagne, ik verzin maar wat. Wielrenners blijven immers fietsers.

Maar hij deed het vooral for old times’ sake. Even alleen, even mijmeren. Want wielrenners blijven ook gewoon mensen. Ik sluit dan ook niet uit dat hij zijn tweede plaats in het eindklassement zo zou inruilen voor de derde plek en de overwinning in die elfde etappe.

Als speciaal saluut aan zijn oom en tante.

 

Mobiele versie afsluiten