Het begon met de regenboog. Zo zou ik het startpunt van de wielerliefde in mijn jonge leven wel willen uittekenen. Het jaar was 1989 en ik woonde driehoog achter in de sociale woningbouw van Rotterdam-Crooswijk. Niet direct een plaats voor de koers. Er werd op een middag aangebeld. Een man, druipend van het zweet in een koerstenue. Hij kuste mijn moeder. Op de galerij van onze flat. Met zijn rechterhand hield hij een racefiets vast, met op het frame twee geschilderde regenboogjes. De man-met-racefiets-in-de-deuropening zou niet veel maanden na die eerste ontmoeting mijn stiefvader worden. En daarmee kwam ook de koers definitief in mijn leven, om er nooit meer weg te gaan.
Samen met mijn stiefvader ging ik het fietsen volgen. Theunisse op Alpe d’Huez, Greg Lemond en de Z-ploeg en ruzie tussen Post en Raas. Het zijn de eerste echte herinneringen die ik heb. Daarna kwam het tijdperk-Indurain en werd ik langzaam een jonge kenner. Ik sloeg informatie op als een computer, kende de kalender uit mijn hoofd. Het jaarlijkse hoogtepunt was, zowel voor mij als mijn stiefvader, het wereldkampioenschap. Weer die regenboog. Inmiddels wist ik dat hij verbonden was aan de mooiste trui die de koers herbergt. Mijn eerste herinnering aan het wereldkampioenschap op de weg zijn vage beelden van Dirk de Wolf in Japan, in 1990. Later volgden Bugno in Benidorm, Lance Armstrong in de stromende regen van Oslo en Abraham Olano en een leeglopende achterband in Mexico. Wat precies de aantrekkingskracht van de wereldkampioenschap is weet ik nog steeds niet, maar naarmate de jaren negentig vorderden werd de wedstrijd een bijna metafysisch orgelpunt in mijn tienerbestaan. Het was een dag om beslissingen te nemen, terwijl er ondertussen mannen streden om de regenboogtrui.
Een en ander kwam tot een hoogtepunt op 12 oktober 1997, de dag dat er in en rond San Sebastian om het wereldkampioenschap werd gereden. Het was de dag dat Léon van Bon een bronzen medaille behaalde, en tevens de dag dat ik een levensveranderend besluit nam. En dat allemaal aan de hand van het commentaar van Mart Smeets. Jazeker, het kan altijd nog gekker.
Het WK in kwestie kende een behoorlijk spannend verloop. In de laatste ronden bleef er een elitegroep over, waaronder dus onze landgenoot Léon van Bon, maar ook de Spanjaard Melchior Mauri en de Franse lefgozer Laurent Brochard. Uiteindelijk gingen die drie aan de haal en stevenden ze af op de finish, alwaar het op een sprint zou aankomen. De afgelopen zestien jaar heb ik al die tijd gedacht dat zij daadwerkelijk met z’n drieën om de titel hebben gesprint, maar de televisiebeelden die ik voor dit stuk herbekeek bewijzen mijn ongelijk. En de wenskracht van het geheugen. In werkelijkheid komt de groep weer samen, doet Van Bon alles fout wat je fout kunt doen en wint de zwaar linkeballende Brochard.
Een ding hield het terugkijken en –luisteren van de beelden gelukkig wel overeind: het al gememoreerde commentaar van Mart Smeets. Toen de coureurs de laatste kilometer aansneden doemde er een tunneltje op. De spanning was op dit moment te snijden. En voor mij, zittend als vijftienjarige in mijn jongenskamer nog wel het meest. Ik was inmiddels op een kruispunt in mijn leven beland, en ik voelde het die dag als nooit tevoren. Ik was slim, maar wilde me nooit concentreren. Ik was altijd aanwezig, maar voerde nooit iets uit. Ik wilde van alles, maar deed niets. Behalve eindeloos wielrennen kijken. En terwijl Léon van Bon misschien wereldkampioen kon worden doken de coureurs een tunneltje in. Even waren ze een paar seconden uit beeld, en toen sprak Mart Smeets de woorden die voelden alsof ze recht tot mij waren gericht: tunneltje in, is ook tunneltje uit. Terwijl ik een gilletje slaakte, mijn cola omver sloeg en zag hoe niet Nederland, maar Frankrijk wereldkampioen werd wist ik dat ik het voortaan anders zou doen.
En zo geschiedde. Tegen de tijd dat het WK van 1998 opdoemde was ik gestopt met de middelbare school, kreeg ik een vriendin en verliet ik het ouderlijk huis. Die oktoberdag reikte mij een levensmotto aan waar ik tot op de dag van vandaag naar leef. Tunneltje in, is ook tunneltje uit. Wie ergens voor wil staan, moet ook de ballen hebben om ernaar te leven. Waar het wielrennen al niet goed voor kan zijn.
Vincent Cardinaal (1982) is schrijver, columnist en cultuurjournalist. Hij is vast verbonden aan Humo, Nieuwe Revu, NRC Handelsblad en Vers Beton. Kreeg van zijn mentor op de middelbare school ooit de vraag ‘waar ben jij nou mee bezig?’. Antwoordde toen: ‘ik denk iedere dag aan wielrennen.’ Leeft sindsdien volgens dat motto. Werd in 2015 vader van Dolores, die Fausto had geheten mocht ze een jongetje zijn geweest.
Laatste berichten van Vincent Cardinaal (alles zien)