In een van de profielen die er in de afgelopen eeuw over Charles Minthorn Murphy zijn geschreven, wordt hij omschreven als een ‘forse kerel met zandkleurig haar’.
Het zit hem in dat ‘zandkleurig’, natuurlijk. De meeste mensen met zandkleurig haar noem je gewoon ‘blond’, maar eens in de zoveel tijd duikt er iemand op die de dichtaders overal ter wereld doet openspringen. En dan wordt blond dus plots ‘zandkleurig’.
Even verderop is er in dat profiel waarover ik het net had, trouwens ook nog sprake van blauwe ogen. Ik durf er wat om te verwedden dat het hier in werkelijkheid om ‘staalblauwe ogen van peilloze diepte’ moet zijn gegaan. Zeker zullen we het nooit weten: de mensen die hem hebben gekend, zijn al tientallen jaren overleden, en de weinige foto’s die er van Charles Murphy bestaan, zijn zwart-wit.
Goed. Charles Murphy was dus een wielrenner, in een tijd dat de sport zich nog bijna volledig op wielerbanen afspeelde. Eind negentiende eeuw was hij de held van de korte afstanden, een specialist op de tandem ook, met wisselende partners, deelnemer aan een serie wedstrijden die ze het Grand Circuit noemden en goed genoeg om te worden uitgenodigd om in Europa te komen koersen. Dat was een soort ridderslag, in die tijd, om als Amerikaan naar de wielerbanen van Parijs, Kopenhagen, Berlijn te mogen. Kortom: Charles Minthorn Murphy was niet zomaar een coureur, hij behoorde tot de top van zijn sport, in zijn tijd – en toch is dat niet de reden om dit verhaal te schrijven, sterker nog: niemand zou ooit nog over hem geschreven hebben als hij zomaar een uitstekende renner was geweest.
In de tijd dat Charles Murphy zijn geld verdiende op de fiets, was zijn vervoermiddel nog zo nieuw dat niemand precies wist wat er allemaal mee kon. Schrijvers fantaseerden over de helende werking van wat best wel eens een wondermedicijn zou kunnen blijken. Arthur Conan Doyle bijvoorbeeld: ‘When the spirits are low, when the day appears dark, when work becomes monotonous, when hope hardly seems worth having, just mount a bicycle and go out for a spin down the road without thought of anything but the ride you are taking.’
De fiets als meditatiemiddel, maar ook als de ultieme manier om van de ene plek naar de andere te komen. Zo snel mogelijk, als je wilde. Volgens Charles Murphy, die in de eindeloze mogelijkheden van de fiets geloofde als een interim-manager in zijn eigen onmisbaarheid, waren er geen grenzen aan de snelheid van een fiets. Dat althans verkondigde hij waar en wanneer hij maar kon. Zoals op een avondje met vrienden, in Brooklyn, ergens in 1887, jaren voor hij zelf een beroemd coureur zou zijn. Dat gesprek moet ongeveer zo zijn verlopen.
‘En toch zeg ik je: er zijn geen grenzen!’
‘En ik zeg dat er wel grenzen zijn. Je kunt niet zo hard als je wilt op hoe-heet-zo’n-ding.’
‘Fiets. En waarom zou het niet kunnen?’
‘Omdat het niet kan. Dat weet ik gewoon.’
‘Listen, als de ondergrond en de persoon op de fiets goed zijn, kan een fiets zo hard als je maar wil. Even hard als een trein, voor mijn part.’
‘Even hard als een trein? Een trein kan een mijl afleggen in, wat is het, een minuut.’
‘Precies.’
‘Een mijl in een minuut?’
‘Ja.’
‘Op een fiets?’
‘Ja.’
(Niemand kan met zekerheid zeggen hoe groot het gezelschap was waarin Murphy zich die avond in Brooklyn bevond, maar naar alle waarschijnlijkheid barstten alle aanwezigen op dit moment in het gesprek in lachen uit. Het lijdt geen twijfel dat er op dat moment in Murphy een fanatisme werd gezaaid dat typerend is voor mensen die zich op een zeker moment in hun leven vernederd hebben gevoeld.)
Twaalf jaar zou het duren voor Charles Murphy zijn gelijk haalde. Dat was op vrijdag 30 juni 1899, in Maywood, op Long Island.
Het idee van een fietser die het opnam tegen een trein was tijdens zijn loopbaan nooit uit zijn hoofd gegaan. Eens in de zoveel tijd schreef hij de verschillende Amerikaanse spoorwegmaatschappijen aan, om een duel voor te stellen. Het kwam er nooit van, tot hij op een dag Hal Fullerton tegen het lijf liep, een vertegenwoordiger van de Long Island Rail Road. Hal, een wielerliefhebber, was een bewonderaar van Charles en wilde niets liever dan diens grote droom faciliteren.
Dat was in het voorjaar van 1899.
Maanden waren Hal en Charles in de weer met de voorbereidingen. Fullerton reisde zijn hele district af op zoek naar het perfecte stuk rails voor de strijd die ze onder elkaar inmiddels ‘Mile-a-Minute’ noemden. Uiteindelijk vond hij een kaarsrecht stuk rails van meer dan twee mijl, in een nauwelijks bewoond deel op de route tussen Babylon en Farmingdale.
De recordpoging werd gepland op 21 juni. Hal nam alle praktische zaken voor zijn rekening, en Charles begon aan zijn voorbereiding. Wat ze niet wisten, is dat Eddie McDuffie aan de andere kant van het land een poging voorbereidde voor een recordpoging op de mijl achter een soort stoomtandem. Ook McDuffie plande zijn poging op de langste dag.
In een goed verhaal zou Charles Murphy eerst de berichten over McDuffies poging hebben afgewacht. Al snel zou dan blijken dat die ontmoedigend hard had gereden, waarna Charles er in zijn poging alsnog een paar tellen van het record zou afdoen. Zo zou het gaan, als het verhaal van Charles Murphy slechts een goed verhaal was, en niet een Heel Goed verhaal. In een Heel Goed Verhaal moet de protagonist niet alleen het succes van de ander verduren, maar is ook diens eigen gooi naar succes niet onmiddellijk raak. Neem Sjakie en de Chocoladefabriek, een Heel Goed Verhaal. Hoofdrolspeler Sjakie wil dolgraag een gouden wikkel om de chocoladefabriek van Willy Wonka te bezoeken. Er zijn vijf van die wikkels, en de eerste vier gaan naar een kwartet krankzinnige leeftijdsgenoten. Dan is er nog eentje over. Die is voor Sjakie, denkt de lezer. Maar in de reep die hij voor zijn verjaardag krijgt, zit geen wikkel. En ook in de reep die hij een paar dagen later koopt van gevonden geld: niks. Pas bij de derde reep die hij opent, tegen de tijd dat de lezer de moed al heeft opgegeven dat het nog gaat lukken met die wikkel en die zo gewenste rondleiding in de fabriek (ook een prestatie van de schrijver trouwens, om een bezoekje aan een fabriek als het summum van genot te presenteren, en nog geloofwaardig ook), ziet Sjakie het glinsteren.
Zo ongeveer is het ook gegaan met Charles Murphy.
Die 21ste juni deed hij, onder het toeziend oog van vijf tijdwaarnemers en James Sullivan, de secretaris van de wielerbond, vijf pogingen om op zijn Tribune-fiets achter de trein een mijl binnen een minuut af te leggen.
Vijf keer lukte het niet. De belangrijkste reden was een vreemde trilling op de rails, waarover voor de gelegenheid een rode loper van twee kilometer lang was gedrapeerd. Bovendien leek het wel alsof hij tijdens het rijden werd beschoten met hete rubber pijlen, die afkomstig bleken vanaf het rubberen windscherm dat achter de wagon was gemonteerd. En toen dat allemaal was hersteld, bleek bij de volgende pogingen dat de locomotief niet hard genoeg kon. Zijn beste tijd in die vijf pogingen was 1:04. Sneller dan zijn vrienden in Brooklyn zich twaalf jaar eerder hadden kunnen voorstellen. Maar ook: niet snel genoeg.
Onderwijl sijpelden berichten door dat Eddie McDuffie met zijn stoomtandem met een tijd van 1 minuut 30 een record dacht te hebben gevestigd.
30 juni 1891.
Een vrijdag. Helder, fris weer.
Hal vraagt: ‘Voel je je goed?’
De locomotief en de wagon staan er weer. Het windscherm, de vleugelachtige uitsteeksels die hem moeten beschermen tegen iedere vorm van tegenwind. Er is ook een soort extra plafonnetje gemonteerd, zodat hij zo goed als overdekt fietst.
In de verte kan hij nog een vlag zien wapperen. De stars and stripes.
Precies een mijl verderop.
Daar moet hij heen, naar die vlag.
Charles Murphy zit op zijn Tribune en kijkt naar de lijn die op de bodem van de wagon voor hem is geschilderd. Vorig jaar nog heeft Willie Hamilton het werelduurrecord verbroken, omdat hij had bedacht dat ze een lichtje op de baan voor hem moesten projecteren, een virtuele gangmaker.
Die lijn, dat is zijn lampje.
‘Voel je je goed?’
Hij knikt.
Fred Burns installeert zich. Fred zal het contact met hem onderhouden. Dat wil zeggen: Fred zal af en toe door zijn megafoon iets naar hem schreeuwen.
Dan neemt Sullivan het woord. Het is zo ver.
Het startschot.
Het gebonk van de locomotief die zich op gang trekt. Fred Burns die roept.
Charles rijdt. En rijdt. En rijdt. De loper zuigt zich aan zijn wiel, maar de snelheid van de trein jaagt hem voort. Halverwege lijkt hij even de aansluiting met de wagon te verliezen, maar dan gebeurt het ongelofelijke: Charles Murphy versnelt, om weer in de slipstream van de trein te komen.
De lijn, denkt hij. Terug naar de lijn.
Even, heel even, rijdt hij harder dan een trein.
Wanneer de recordconstructie onder de Amerikaanse vlag door kachelt, op de plaats waar Hal een kleine tribune heeft opgesteld, remt machinist Sam Booth af. Het voorwiel van Charles’ Tribune tikt het achterstel van de wagon aan en heel even lijkt het erop dat dit zijn laatste momenten op een fiets zullen zijn. Charles Murphy laat zijn stuur los en vliegt, als een steentje uit een katapult, een bloederig einde tegemoet. In diezelfde fractie nemen Hal en Fred de enige juiste beslissing en hijsen hem de wagon in.
Even ligt hij voor dood op de vloer. De locomotief is intussen piepend tot stilstand gekomen.
Iemand valt flauw, een vrouwelijke toeschouwer begint hysterisch te gillen.
Hal buigt zich over hem heen en dan opent Charles Murphy, sinds een minuut of twee wereldrecordhouder op de mijl, zijn ogen. Iemand trekt zijn shirt uit zodat een arts hem kan onderzoeken. Het is meer afpellen dan uittrekken trouwens, want de stof is zich door de hitte aan de huid gaan hechten. En terwijl shirt en vel gelijktijdig van zijn lichaam worden gepulkt, mompelt Charles: ‘Carry me back to my wife.’
Dan komt Sam Booth binnen. Hij kijkt naar Murphy, begint te hyperventileren. Pas wanneer hij merkt dat de renner tegen alle verwachtingen in nog leeft, begint hij schokkerig te huilen.
‘I thought I lost him,’ jammert Booth, keer op keer. ‘I thought I lost him.’
De tijd die scheidsrechter Sullivan op zijn klok heeft staan, is 57.8 seconden. Als de gemoederen wat zijn bedaard, feliciteert hij Charles, om er direct aan toe te voegen: ‘Onder mijn toezicht zal een dergelijke poging nooit meer plaatsvinden.’
Een dag na de poging die zijn leven over het dooie punt zal helpen, reisde de gebutste Charles Murphy terug naar Brooklyn, naar zijn vrouw Libbie. Met de trein, natuurlijk. Het verhaal wil – en het verhaal is de baas – dat de hele coupé bezig was The New York Times te lezen waarin uitvoerig werd beschreven hoe Murphy het bewijs had geleverd dat ‘menselijke spieren nog altijd superieur waren boven de kracht van stroom en staal – althans op een korte afstand.’
Na Charles Murphy zou het snelheidsrecord op de fiets zich steeds meer ontwikkelen tot het domein van acrobaten en miljonairs met levensmoeheid. In 1995 bijvoorbeeld reed Fred Rompelberg, die ik alleen kende van de paginagrote advertenties in de Wieler Revue voor zijn fietsvakanties op Mallorca, 166 mijl per uur. Hij was toen, op een paar dagen na, vijftig jaar oud en hoewel hij zich ongetwijfeld de blubber trainde, was het ooit door Murphy gevestigde record onmogelijk nog te beschouwen als een voornamelijk atletische prestatie. Of, in televisietermen: meer Man Bijt Hond dan Studio Sport.
Murphy zelf werd gedurende zijn loopbaan ook steeds meer Man Bijt Hond. Zijn bekendheid als Mile-a-Minute Murphy maakte hij te gelde in het Vaudeville-circuit, een vorm van variété die eind negentiende eeuw enorm populair was in de States. Het kenmerk van vaudeville was dat de verschillende acts weinig met elkaar te maken hadden: er werd gemusiceerd, gedanst, er werden moppen getapt, er waren wilde dieren, jongleurs en scenes uit beroemde toneelstukken, maar ook figuren als Harry Houdini en dus Charles Murphy. Het doel was om een avondje uit voor de hele familie samen te stellen. De artiesten toerden langs speciale vaudeville-theaters door heel Noord-Amerika, onder de bezielende leiding van E.F. Albee, de grootvader van toneelschrijver Edward.
Albee was ook een van de organisatoren van de eerste filmvertoning in Amerika, op 29 juni 1896. Enkele decennia later was het de film die de vaudevillebusiness de nek omdraaide: variété-toppers als Buster Keaton, The Marx Brothers, Judy Garland en Sammy Davis Jr. verhuisden al gauw naar Hollywood. In het New Yorkse The Palace, de thuisbasis van de vaudeville, werden op zeker moment alleen nog maar films vertoond.
Charles Murphy maakte die neergang niet meer mee. Hij had zich intussen bij de New York City Police gemeld, en vestigde als agent naar eigen zeggen nog twee wereldrecords: hij was de eerste politieman ooit in een vliegtuig, en de eerste die (in uniform) op een motor reed. Die motor bracht hem trouwens weinig geluk: binnen twee jaar had hij drie ernstige ongelukken, onder meer met een touringcar die over zijn been reed.
De blessures die hij aan die aanrijdingen overhield, leidden uiteindelijk tot zijn pensionering en veel later, tot zijn dood. Dat was in 1950. De laatste keer dat de wereld van hem hoorde, was toen hij niet lang voor zijn dood als oude baas door een fietsenzaak op New Jersey scharrelde. Fors was hij toen al lang niet meer, en zijn zandkleurige snor had de onbestemde kleur aangenomen die ze peper-en-zout noemen. Charles Murphy keek zomaar wat rond – geld voor een nieuwe fiets had hij niet – toen hij in een hoek van de ruimte een zelfde soort fiets zag staan als die waarop hij veertig jaar daarvoor zijn record gevestigd had. De fiets die zijn zoon een paar jaar daarna had zoekgemaakt. Charles Murphy kende de serienummers van zijn oude Tribune nog uit zijn hoofd en controleerde ze.
Verdomd, het was dezelfde fiets.
- Voorpublicatie ‘Fietsen om niet aan te komen’ van Frank Heinen - 30/04/2021
- Vergeten wielrenner: José Beyaert - 20/04/2021
- Vergeten wielrenner: Rebecca Twigg - 01/04/2021